maart 2010

Hilary Poriss – ‘Changing the Score; Arias, Prima Donnas, and the Authority of Performance’

In een tijd waarin men zich bezighoudt met “authenticiteit” van de muziekpraktijk, verschijnt het boek ‘Changing the Score’ van Hilary Poriss over de geschiedenis van de insertiearia. Gedurende de 17e eeuw tot in de tweede helft van de 19e eeuw planden zangers, componisten en impresario’s vooraf welke aria’s in een opera werden vervangen door anderen. Deze aria-inserties werden gezien als integraal onderdeel van de productie.

Toen de mezzosopraan Cecilia Bartoli in de herfst van 1998 in de Metropolitan Opera van New York tijdens de opera ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart een aantal aria’s herintroduceerde, die Mozart zelf voor de opera geschreven had, waren de reacties van critici en publiek woedend. Zij werd egocentrisch en diva-achtig genoemd en uitgejouwd door het publiek. Gedurende de 17e eeuw tot in de tweede helft van de 19e eeuw was het gebruik van deze insertie-aria’s echter heel normaal. Zangers, componisten en impresario’s planden vooraf welke aria’s in een opera werden vervangen door anderen, vaak zelfs van een andere componist. Aria-inserties werden gezien als integraal onderdeel van de productie. Het publiek ging vaker naar dezelfde voorstelling en verschillende insertiearia’s zorgden voor variatie. Daarnaast brachten zangers aria’s in om hun aandeel te vergroten en hun individuele vocale sterkte tonen. Hoe beter zij zongen, hoe meer publiek er naar de voorstellingen kwam. Maar ook als een nieuwe voorstelling geen succes bij het publiek was, werden aria’s, scènes of soms hele akten vervangen. Af en toe werden dit complete miniconcertjes in een opera.

In het boek ‘Changing the Score; Arias, Prima Donnas, and the Authority of Performance’ (2009) beschrijft Hilary Poriss – muziekdocente aan de Northeastern Universiteit van Boston – aan de hand van vele voorbeelden hoe aria-inserties de productie van het belcantorepertoire vormden. Zij vertelt over de moeilijkheden van Carolina Ungher om de juiste insertie-aria te vinden voor Donizetti’s ‘Marino Faliero’; de uitvoering van een aria uit Pacini’s ‘Niobe’ in verschillende andere opera’s door Guiditta Pasta; het gebruik van Vaccai’s slotscène van ‘Giulietta e Romeo’ in plaats van de finale in ‘I Capuleti e i Montecchi’ van Bellini door Maria Malibran; en de miniconcertjes van Adelina Patti in de lesscène van Rossini’s ‘Il barbiere di Siviglia’. Porgiss geeft aan hoe al deze aria’s werden verweven met de originele productie, welke principes eraan ten grondslag lagen, hoe de relaties tussen de auteurs, zangers en het werk waren en hoe het publiek en de critici de aria-inserties waardeerden. Poriss onderzoekt hoe deze praktijk zich ontwikkelde en veranderde. Uiteindelijk drong zich de vraag op wat de identiteit van het kunstwerk was. Was het kunstwerk de compositie of de uitvoering? In de 20e eeuw komt er een verschuiving van de macht van de zangers en het publiek naar de dirigenten en de regisseurs, die steeds meer streven naar de bedoeling van de componist. Daarmee ging de insertiearia verloren en pogingen als die van Cecilia Bartoli zijn slechts incidenteel.

Poriss verkreeg haar informatie uit libretti, recensies, brieven, biografieën, contracten, posters en archieven. Ze geeft een grondig analyse van het materiaal en toont een uitstekende kennis van de desbetreffende muziek. Op sommige plaatsen valt ze echter in herhaling, is ze soms lang van stof en neemt zij weinig afstand tot de materie. Maar het boek is interessant voor zowel onderzoekers als operaliefhebbers. Het is levendig geschreven vanuit een fris perspectief en geeft nieuwe inzichten in de praktijken en de zangers in de 19e eeuw.

2009; $ 32,00
ISBN 978-0-19-538671-4
226pp, Hardcover
Oxford University Press, New York