***** CD van de MaandDe Duitse bariton Herbert Janssen (1892-1965) maakte in 1922 zijn operadebuut bij de Berliner Staatsoper. Daar zou hij ruim 15 jaren zingen en benoemd worden tot Kammersänger. In 1937 verliet hij nazi-Duitsland echter, mogelijk wegens verdachtmaking aan zijn adres van homoseksualiteit. Na één seizoen aan de Wiener Staatsoper emigreerde Janssen vervolgens vanwege de Anschluss naar New York en zou daar tot en met 1952 aan de Metropolitan Opera zingen. Het label Marston heeft nu een box uitgebracht met alle bekende studio-opnamen van Herbert Janssen, aangevuld met interessante live-opnamen.

Wat aan de box opvalt is dat er slechts weinig opnamesessies van Janssen zijn geweest voor Europese gezelschappen met – behalve dan Wolfram – nauwelijks opnamen van zijn operaglansrollen. CD1 opent met de twee Italiaanse duetten van Janssen; uit ‘Rigoletto’ met Lotte Schöne uit 1927 en ‘Madama Butterfly’ met Margherita Perras uit 1929. Hier valt op hoe ideaal Janssens lyriek, frisheid en legato voor dit repertoire is en het is dan ook te betreuren dat Janssen – naast deze twee duetten en het “Si, per ciel” uit ‘Otello’ met Lauritz Melchior uit 1943 (CD5) – verder geen Italiaans repertoire opnam. Verder bevat CD1 zes fragmenten van Wolfram uit ‘Tannhäuser’ – waaronder zijn enige twee akoestische opnamen uit 1923 – en nog de finale uit de tweede akte van ‘Götterdämmerung’ uit 1928 met Nanny Larsén-Todsen en Ivar Andrésen. Interessant ook de twee fragmenten uit de operette ‘Die drei Musketiere’ van Benatzky, waaronder het heerlijke duet met Göta Ljungberg, die net een maand eerder bij de wereldpremière de rol van Anna had gezongen.

CD2 bevat drie opnamesessies tussen 1932 en 1935 voor de Hugo Wolf Society in Berlijn met 15 liederen van de componist. De CD besluit met vier Londense live-fragmenten uit de tweede akte van ‘Götterdämmerung’ (1936, met Frida Leider, Ludwig Weber en Thomas Beecham) en ‘Der fliegende Holländer’ (1937, met Kirsten Flagstad). CD3 en CD4 bevatten opnamesessies uit Berlin en Londen van 1937 en 1938 van liederen van Brahms, Schubert, Schumann, Wolf en Richard Strauss, gegroepeerd op componist en niet op opnamedatum. Gerald Moore en Michael Raucheisen begeleiden op piano.

CD5 is interessant vanwege zeven live-fragmenten uit Buenos Aires van 1938 en 1943, waaronder het genoemde, niet geheel accentvrije duet uit ‘Otello’ met Melchior, maar ook het duet van Wanderer en Mime (Erich Witte) uit de eerste akte van ‘Siegfried’ en twee fragmenten uit ‘Parsifal’. De CD besluit met een opnamesessie in 1945 in New York met negen korte liederen van Grieg in het Duits. Ook de laatste CD bevat opnamesessies in New York tussen 1944 en 1948 met liederen van Schubert, Schumann, Brahms, Wolf en Richard Strauss. Tot slot nog drie fragmenten uit ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ (tussen 1945 en 1947 NYC) – waaronder het kwintet uit de derde akte met Torsten Ralf – en Wotans Abschied (NYC 1945) onder leiding van Artur Rodzinski. Anders dan de essays vertellen was Janssen eerste Met-broadcast niet ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ in 1939, maar de ‘Tristan und Isolde’ van dat jaar.

Herbert Janssen had niet zozeer een glanzend rijke of fluwelen warme klank, maar een altijd aantrekkelijke, stevige, goed gefocuste en open bariton. Zijn opnamen laten een herkenbare, welbespraakte, machtige en nobele stem horen. Het CD-boekje bevat een essay van Iain O. Miller aan de hand van memoires van Janssens vriend Ted Hart en een beschrijving van de opnamen door Micheal Aspinall. Miller weerlegt niet de vermeende homoseksualiteit van Janssen en al evenmin de geruchten over Janssens NSDAP-lidmaatschap, ofschoon hij op de ledenlijsten – anders dan bijvoorbeeld Schwarzkopf, Von Karajan en Von Manowarda – niet voorkomt. Al met al is deze unieke box een belangrijke uitgave vanwege de opnamenalatenschap van deze bijzondere bariton!
Marston Records 56005-2 (6CDs)

**** De opera van ‘Pelléas et Mélisande’ (1902) van Claude Debussy (1862-1918) werd in maart 2021 door de Opéra de Lille zonder publiek gestreamd via Operavision en de uitvoering is nu door Harmonia Mundi op CD uitgebracht. Het is een fraaie opname die opvalt vanwege de transparantie van het orkestspel en de uitzonderlijke verstaanbaarheid van de tekst.

De solisten zijn allen Frans en zingen met een huig “r”. De tenor Julien Behr is een ideale Pelléas, die werkelijk in niets onder doet voor de legendarische Jacques Jansen. Zijn hoogte in de vierde scène van de laatste akte is prachtig. De sopraan Vannina Santoni als Mélisande opent iets te agressief met “Ne me touchez pas”, is niet zozeer twijfelmoedig, mysterieus of naïef, maar vertolkt een fragiele “Princesse Lointaine”, die zo nu en dan opvlamt van jeugdige vurigheid. De bariton Alexandre Duhamel weet zowel de gevoelige als de brute kant van Pelléas’ broer en Mélisandes echtgenoot Golaud te belichten.

De bas Jean Teitgen vertolkt met autoriteit de partij van Arkel, de oude en bijna blinde koning van Allemonde en grootvader van Golaud en Pelléas. De mezzo van Marie-Ange Todorovitch is niet meer heel stabiel, maar klinkt bezorgd en sympathiek als Geneviève, de moeder van Golaud en Pelléas. De jongenssopraan Hadrien Joubert als Yniold is onschuldig en nerveus in de ondervraging van Golaud in de finale III, ook al blijft de keuze van een resonansloze jongenssopraan boven een sopraan een kwestie van smaak.

Het orkest Les Siècles speelt onder leiding van dirigent François-Xavier Roth op instrumenten van rond 1900 zonder vibrato en dat geeft een bijzonder doorschijnende en heldere klank aan de partituur van Debussy. De teksten zijn hierdoor te allen tijde verstaanbaar. Op sommige plaatsen krijgt het iets magisch, breekbaars, puurs. Luister naar de contrabassen en trombones in de tweede scène van de derde akte. In de finale III krijgt de spel helaas geen gewicht, is er geen goede climax en verliest het spanning.

Met zo’n enorme keuze aan opnamen van ‘Pelléas et Mélisande’ is deze nieuwe uitgave een waardevolle toevoeging vooral vanwege de helderheid van de uitvoering. Zij verschijnt in een schitterende cassette, die een essay van Denis Herlin in Frans, Engels en Duits en het complete libretto met Engelse en Duitse vertaling bevat.
Harmonia Mundi HMM90535254 (3CDs)

**** De Poolse dichter, schrijver en journalist Kazimierz Przerwa-Tetmajer (1865-1940) had aan het einde van zijn leven aan geestelijke gezondheidsproblemen en verbleef rond het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog teruggetrokken in Hotel Europejski in Warschau. Twee weken nadat de Wehrmacht hem eruit gooide, overleed Tetmajer in het ziekenhuis Szpital Dzieciątka Jezus van Warschau. Tetmajer was een lid van de nationalistische Poolse schrijversgroep Młoda Polska en had voor de Eerste Wereldoorlog al zeven gedichtenbundels geschreven. Al tijdens zijn leven zetten Poolse componisten zijn gedichten op muziek en alleen al tussen 1895 en 1915 werden er zo’n honderd liederen op zijn teksten gecomponeerd.

De Poolse sopraan Małgorzata Trojanowska en haar landgenoot pianist Robert Marat namen in april 2021 in de Opera i Filharmonia Podlaska van de Poolse stad Białystok 24 liederen op gedichten van Tetmajer op voor de CD ‘Songs To The Poetry Of Kazimierz Przerwa-Tetmajer’. Het album bevat van acht Poolse componisten tekens drie liederen.

De componist Władysław Żeleński (1837-1921) was een oom van Tetmajer en schreef in de laatste periode van zijn carrière tien liederen op diens teksten. Trojanowska vertolkt de melodisch rijke liederen met melancholie. Van de 29 liederen die Mieczysław Karłowicz (1876-1909) schreef zijn er maar liefst tien op teksten van Tetmajer. Luister naar Trojanowska’s fraaie messa di voce op de slotnoot van “Rdzawe liście”. Karol Szymanowski (1882-1937) componeerde tijdens zijn studie in Warschau al zes liederen op teksten van Tetmajer – later gebundeld als opus 2 – en daaruit zingt Trojanowska drie liederen. Henryk Opieński (1870-1942) studeerde in eerste instantie bij Żeleński. Hij componeerde zeven liederen op gedichten van Tetmajer, eenvoudige, laat-romantische miniatuurtjes, melodisch rijk, die door Trojanowska vloeiend, lyrisch worden vertolkt.

Van de enige tien liederen die Jan Skrzydlewski (1867-1943) componeerde, waren acht op teksten van Tetmajer. De keuze hieruit “A taka świętość cię otacza…”, “Kocham cię!” en “Ucisz się ziemio…” is een kleurrijke. De pianist Raoul Koczalski (1885-1948) schreef zo’n 200 liederen, waarvan slechts vijf op teksten van Tetmajer. Trojanowska zingt de liederen beeldend. Luister naar de expressieve intervallen in “Zawód”. Witold Friemann (1889-1977) zette maar liefst 41 gedichten van Tetmajer op muziek. Trojanowska zingt de miniatuurtjes charmant. Franciszek Maklakiewicz (1915-1939) overleed op 24-jarige leeftijd, terwijl hij in het Poolse leger vocht tegen de nazi’s. De laatste vijf jaren van zijn leven had hij gecomponeerd en zijn eerste compositie was het “Kocham cię!” op tekst van Tetmajer. Net als “Życzenie” en “Zawód” bezit het lange lijnen en een typisch romantisch idioom in de traditie van Karłowicz en de vroege Szymanowski.

Trojanowska toont zich een communicatieve zangeres en Marat is een gevoelvolle begeleider. Vijf teksten op deze CD zijn door meerdere componisten op muziek gezet en het is interessant hun verschillende benadering te horen. De sopraan schreef zelf in het CD-boekje beknopte, interessante essays over de tekstdichter en de componisten, die ook vertaald in het Engels zijn afgedrukt. Het boekje bevat helaas geen liedteksten.
Acte Préalable AP0522 (1CD)

**** Op 15 mei 2022 presenteert de Koninklijke Opera van Wallonië een concertante uitvoering van de opera ‘Hulda’ van César Franck (1822-1890) in diens geboortestad Luik. Franck had vier opera’s geschreven en geen van allen bracht het tot het standaardrepertoire. Zelf heeft Franck ‘Hulda’ nooit live meegemaakt, want hij overleed al voor de wereldpremière. Hij had de muziek tussen 1879 en 1885 geschreven en de wereldpremière vond in een gecoupeerde versie plaats in 1894 in Monte Carlo met de alt (!) Blanche Deschamps-Jéhin in de titelrol. Al een jaar later werd op 11 maart 1895 de Nederlandse première gespeeld door het Théâtre  Royal Francais la La Haye in de Koninklijke Schouwburg Den Haag. De dramatische sopraan (falcon) Henriette Baréty zong de titelrol.

‘Hulda’ werd op 29 april 1960 uitgevoerd en uitgezonden door de RAI Milaan onder leiding van dirigent Vittorio Gui en de opname werd in 1981 door het label Melodram op drie LPs uitgebracht. De eerste Franstalige uitvoering van de originele versie van ‘Hulda’ werd gegeven op 16 februari 2019 in Freiburg im Breisgau. Het label Naxos heeft daarna de opera tussen juli en oktober 2019 in de Rolf-Böhme-Saal van het Konzerhaus Freiburg opgenomen en nu op CD uitgebracht.

‘Hulda’ is gecomponeerd op een libretto van Charles Jean Grandmougin, dat was gebaseerd op een toneelstuk van Bjørnstjerne Bjørnson. De opera in vijf bedrijven speelt zich af in Noorwegen in de elfde eeuw en vertelt het verhaal over de IJslandse vrouw Hulda als slachtoffer van de Noorse heerser Aslak en zijn clan, die haar familie vermoordden. Maar van haar voorgeslacht heeft Hulda magische krachten geërfd en zij zweert wraak door een vloek uit te spreken.

Naast leden uit het ensemble van Freiburg zijn er een paar gastoptredens. Zo zingt de Amerikaanse sopraan Meagan Miller de veeleisende titelrol en zet een jonge vrouw vol vergeldingsdrang neer. Eiolf, de bode van de Noorse koning, die haar huwelijk met Aslaks zoon Gudleik verhindert door hem te doden, wordt stralend gezongen door haar landgenoot en de tenor van het ensemble Freiburg Joshua Kohl. Luister naar hun prachtige duet in de derde akte “C’est lui!… Ta main tremble!”, waar Tristan en Isolde om de hoek komen kijken. Wanneer hij Hulda’s liefde echter niet beantwoordt, wordt Eiolf door haar invloed op de zoons van Aslak vermoord.

De Koreaanse bas Jin Seok Lee is als vast Freiburgs ensemblelid een sonore Aslak en zijn echtgenote Gudrun – die ingrijpt tijdens de ruzie van haar zoons in de tweede akte en in de derde akte rouwt om Gudleik – wordt sympathiek geportretteerd door de Tsjechische mezzosopraan Katerina Hebelková.

De Franse dirigent Fabrice Bollon – sinds 2008 chefdirigent van de Freiburg Opera – toont opnieuw goed gevoel voor opera in het algemeen en het Franse repertoire in het bijzonder. Hij laat het Philharmonisches Orchester Freiburg stralen door de veelzijdig partituur met Wagner, Francks romantiek en couleur locale en is effectief in de grote emoties en het heftige drama. Het Opern- und Extrachor des Theater Freiburg zijn enthousiast en nauwkeurig in de boeiende koorpartijen van Franck.

Deze opname van ‘Hulda’ is een waardevolle release, een interessante belevenis en een bijzondere verrijking van de discografie van Franck. Een opera die door dit initiatief weer perspectief krijgt. En op naar Luik!
Naxos 8.660480-82 (3CDs)

**** Tijdens de Belle Époque werden vrouwen geaccepteerd als uitvoerenden, maar worstelden zij dikwijls om erkenning te krijgen als componiste. Als hun muziek al mocht worden gehoord in de salons van Parijs of werd uitgegeven dan raakte zij daarna vaak snel in vergetelheid. Van negen vrouwelijke componisten uit de Belle Époque namen de Franse sopraan Laetitia Grimaldi en de Israëlische pianiste Ammiel Bushakevitz tussen 24 en 26 februari 2019 in de Jerusalem Music Centre in Israël 22 Franstalige liederen op. Veel liederen op de CD ‘Ombres; Women Composers of La Belle Époque’ hadden Grimaldi en Bushakevitz ontdekt in bibliotheken en archieven.

Het album opent met vijf liederen van Mélanie Bonis (1858-1937), die in 1880 op het Conservatoire de Paris een eerste prijs voor harmonieleer won. Luister naar “Élève-toi mon âme” op tekst van Amédée Hettich – zangdocent van onder anderen Charles Panzéra – van wie Bonis een buitenechtelijke dochter kreeg. Daarna drie liederen van Cécile Chaminade (1857-1944), die niet aan het Conservatoire studeerde, maar heimelijk bij Benjamin Godard. Zij had uiteindelijk talrijke bewonderaars over de hele wereld en in Amerika waren er zelfs ‘Chaminade Societies’. Luister naar het door Grimaldi en Bushakevitz levendig vertolkte “Villanelle” en het favoriete “L’anneau d’argent”.

Armande de Polignac (1876-1962) studeerde bij onder anderen Fauré. In de drie liederen op deze CD komt Debussy om de hoek kijken in de afgepaste ritmes, parallelle akkoorden, abrupte modulaties en exotische kleuren. De Belgische Juliette Folville (1870-1946) was in 1890 de eerste vrouw die het Concertgebouworkest dirigeerde en haar “Songe” is een eenvoudig miniatuurtje. De Frans-Spaanse sopraan Pauline Viardot (1821-1910) was tussen 1843 en 1846 de prima donna van Sint Petersburg en ontmoette daar haar minnaar voor het leven Ivan Toergenjev. Van haar vier liederen die Grimaldi hier zingt zijn twee op teksten van Toergenjevs vriend Afanasy Fet. Luister naar het dromerig gezongen “Les étoiles”.

Na twee liederen van Marguerite Beclard d’Harcourt (1884-1964) en Hélène-Frédérique de Faye-Jozin (1871-1942) volgt een lied van Gabrielle Ferrari (1851-1921), die vijf opera’s, een opéra-comique en meerdere liederen op eigen teksten componeerde. Zij studeerde bij Gounod en in “Chanson d’exil” hoort men zijn invloed. Het album eindigt met drie liederen van Augusta Holmès (1847-1903). Zij componeerde vier opera’s en in ‘La Montagne Noire’ zongen niemand minder dan Maurice Renaud, Lucienne Bréval, Albert Alvarez, Meyrianne Heglon, Lucy Berthet en André Gresse. Hier twee liederen op eigen teksten plus het door Grimaldi spookachtig vertolkte “Les lavandières” over de drie wasvrouwen die bloedige kleding wassen van hen die nog moeten sterven…

Laetitia Grimaldi en Ammiel Bushakevitz brengen met hun album de negen vrouwelijke componisten weer voor het voetlicht en tonen de brede scala van hun muziek. Het CD-boekje bevat een essay van Grimaldi en Bushakevitz zelf over de componistes in drie talen en alle Franse liedteksten met Engelse vertaling. In het essay staan bij de geboorte- en sterfdata van Cécile Chaminade per abuis die van Augusta Holmès vermeld.
BIS 2546 (1CD)