***** CD van de MaandDe sopraan Betty Fischer werd in 1887 als dochter van een Joodse raadsdienaar in Wenen geboren en zou één van de belangrijkste operettezangeressen van de 20e eeuw worden. Voor het eerst is er nu een CD met – zover bekend – alle opnamen die zij tussen 1912 en 1953 in Wenen maakte. De Berlijnse producent Chris Zwarg van Truesound Transfers gaf het album met 25 fragmenten uit in samenwerking met het Gesellschaft für Historische Tonträger in Wenen.

Betty Fischer was coupeuse en trad daarnaast als liedzangeres en soubrette op in varietés als het Trocadero en het Ronacher in Wenen. Daar werd zij in 1910 ontdekt en naar het Raimund Theater gehaald. Al op 24 februari 1912 zong zij daar de rol van Prinzessin Marie in de wereldpremière van ‘Hoheit tanzt Walzer’ van Leo Ascher. Hieruit nam zij in september 1912 al het Walzerlied en het duet “Das Lercherl von Hernals” – de tenor is waarschijnlijk Otto Storm – op. “Das Lercherl von Hernals” werd haar bijnaam en het duet nam zij in 1913 en in 1931 nogmaals op. Men hoort een zangeres met een slank en aangenaam timbre met een makkelijke aansprekende hoogte wier tekstuitdrukking overigens minder vurig is als dat van haar tijdgenotes Fritzi Massary en Mizzi Günther.

Betty Fischer zong niet in de wereldpremière van ‘Der kleine König’ van Emmerich Kálmán op 27 november 1912 in Wenen, maar nam nog geen twee maanden later al hieruit twee duetten op: “Hinweg jetzt mit der ganzen Königswürde” met Max Willenz in de titelrol en “Im ersten Jahr wollen wir wohnen” met de heerlijke buffotenor Ernst Tautenhayn. Vermoedelijk maakte Betty Fischer geen opnamen uit de Kálmán-operettes ‘Gräfin Mariza’ (1924) en ‘Die Zirkusprinzessin’ (1926), waaraan zij tijdens de wereldpremières in het Theater an der Wien meewerkte.

Verder bevat de CD fragmenten uit drie andere operettes waarin Betty Fischer tijdens de wereldpremières optrad. Luister naar het duet met opnieuw Max Willenz uit ‘Der Husarengeneral’ (1913) van Carl Ziehrer, de finale I van ‘Die blaue Mazur’ (1920) van Franz Lehár en drie fragmenten uit ‘Der Bauerngeneral’ (1931) van Oscar Straus. Van alle werken maakte zij in het jaar van de wereldpremière al opnamen! Interessant ook de fragmenten uit 1931 van “Ich muss wieder einmal in Grinzing sein” van Ralph Benatzky en het bekende “Im Prater blüh’n wieder die Bäume” van Robert Stolz. Ook in dat jaar nam zij “Frauenaugen sind gefährlich” uit de bewerking van ‘Walzer aus Wien’ door Erich Wolfgang Korngold en Julius Bittner op.

Betty Fischer ontvluchtte Wenen in de jaren dertig en keerde in 1947 naar de Oostenrijkse hoofdstad terug om aan het conservatorium les te geven. Haar werk aan het conservatorium noemt zij op de CD in een klein interview van twee minuten uit 1949 en zij geeft tevens daarin de Tweede Wereldoorlog de schuld van de teloorgang van de operette. Tot slot horen we de nog altijd stijlvolle zangeres op 66-jarige leeftijd in het “Guglhupflied” uit ‘Brüderlein Fein’ van Leo Fall.

Na haar overlijden op 19 januari 1969 werden op haar zolder 23 koffers met zo’n 900 kostuums gevonden, die zij tijdens haar successen had gedragen. Het waren haar eigen creaties, die haar in die tijd tevens toonaangevend in de mode maakten. Nu is Betty Fischer uit de vergetelheid gehaald met deze schitterende CD; een belangrijk historisch document en een heerlijk album vol nostalgische flair!
Truesound Transfers TT-5001 (1CD)

**** De Duitse sopraan Christiane Karg vertolkte in 2016 Susanna in ‘Le Nozze di Figaro’ bij DNO en nam al meerdere CDs op. Tussen 29 maart en 1 april 2021 stond zij in de studio van de Bayerischer Rundfunk voor de CD ‘Licht der Welt; A Christmas Promenade’. Hierop schijnt zij samen met de pianist Gerald Huber in 24 liederen van 17 componisten in 6 talen – inclusief Baskisch – haar licht op een aantal betoverende kerstliederen. Zes van de liederen nam Anne Sofie von Otter ook op voor haar album ‘Noël’ uit 2006.

Wat de liederen verbindt, is dat zij worden gezien door de ogen van een kind. De CD opent met twee charmante liederen van Engelbert Humperdinck. Zijn zelden vertolkte “Weihnachten” en het titellied “Das Licht der Welt” worden door Karg opgenomen ter gelegenheid van zijn 100ste sterfdag. Verder het prachtige “Giv mig ej glans, ej guld, ej prakt”, één van de vijf kerstliederen uit ‘Fem Julsånger’, op. 1 van Sibelius. Interessant ook het bekende “Cantarcillo” uit de ‘Seis Canciones’ van Toldrà, gevolgd door “Villancico murciano” en “Villancico vasco” – de laatste in het Baskisch gezongen – uit de ‘10 Villancicos Españoles’ van Joaquín Nin. Na het Noorse wiegelied “Julens Vuggesang” van Grieg volgt “La nuit” van Rossini, dat met het Chor des Bayerischen Rundfunks extra dimensie krijgt.

Het leeuwendeel van de CD is Franstalig. Zo gaat Karg terug naar haar kinderjaren in “Noël des jouets” van Ravel en presenteert zij drie minder bekende kerstliederen van Massenet. Van Gounod de versie met koor van “Chantez Noël” en bijzonder ook het opera-achtige “Noël des oiseaux” van de Franse componiste Cécile Chaminade, de enige componiste op de CD en de eerste vrouwelijke componist die ooit een ‘Légion d’Honneur’ ontving. De CD besluit met “Weihnachtsgefühl” en “Die heiligen drei Könige aus Morgenland” van Richard Strauss, met een voor de pianist pronkende finale.

Opvallend zingt Karg dikwijls achter de noten aan, waaronder helaas haar legato te lijden heeft, maar dit is in de mode. Opmerkelijk genoeg ontbreken overigens kerstliederen van Britse componisten. Het CD-boekje bevat een sympathiek essay van de zangeres zelf en alle liedteksten met Engelse vertaling. Een mooie CD voor de decembermaand!
Harmonia Mundi HMM 902 399 (1CD)

**** De Weense componist Alexander Zemlinsky (1871-1942) kent men voornamelijk vanwege zijn acht opera’s, waaronder ‘Der Traumgörge’ (1904-1906), ‘Eine florentinische Tragödie’ (1917). ‘Der Zwerg’ (1922), ‘Der Kreidekreis’ (1933) en ‘Der König Kandaules’ (1936). Al op zijn vierde kreeg Zemlinsky zijn eerste pianolessen en al snel speelde hij in de synagoge op het orgel. Op zijn twaalfde werd hij toegelaten tot het conservatorium van Wenen en vanaf 1889 schreef hij al liederen.

Vroege liederen van Zemlinsky werden in oktober 1994 door de Amerikaanse bariton Steven Kimbrough en de Amerikaanse pianist Dalton Baldwin opgenomen in de studio van de Bayerischer Rundfunk in München voor het label Koch-Schwann. Koch-Schwann ging echter korte tijd later failliet en de opnamen raakten zoek. Inmiddels zijn de 23 opnamen teruggevonden en nu door het label Centaur uitgebracht onder de titel ‘Posthumous Songs’.

Ongelooflijk maar waar waren de 23 liederen op het album tot de opnamen nog nooit gepubliceerd! De CD opent met de zes liederen uit ‘Sieben Lieder’ (1889-90). Luister naar het “Waldesgespräch”, dat Kimbrough als betoverd zingt. Daarna “Abendstern” uit ‘Drei Lieder’ (1890) en “Wandl’ ich im Wald des Abends” uit ‘Zwei Lieder’ (1892). Van de ‘Fünf Lieder’ (1895-96) hier vier liederen waaronder het beeldschoon en vredig vertolkte “Süße, süße Sommernacht” en het prachtig golvende “Nun schwillt der See so bang”.

De tussenliggende periode van op. 6 tot en met 10 (1899–1901) wordt overgeslagen en het album vervolgt met ‘Zwei Brettl-Lieder’ (1901) in een heerlijke zweem van cabaret. Vervolgens nog drie miniatuurtjes uit ‘Vier Lieder (1903-5). Opvallend lang en vertellend zijn daarentegen de ‘Zwei Balladen’ (1907). Hier schetst Zemlinsky de taferelen levendig met klankkleuren en diepe emoties als liefde, bezieling en de dood. Hierna drie korte liederen uit ‘Fünf Lieder’ (1907) op teksten van Richard Dehmel.

Zemlinsky had zich in 1899 laten uitschrijven bij de Joodse gemeenschap in Wenen en zou zich later tot het protestantisme bekeren. Toch moest hij in 1933 door de opkomst van het nationaalsocialisme vluchten van Berlijn naar Wenen. De hectiek in Wenen ontvluchtte hij in de zomer van 1933 nog even en vond vredige omgeving en frisse creatieve energie bij het Meer van Lugano. Daar rustte hij uit en overdacht hij het leven. Daar componeerde hij slechts één lied: “Und einmal gehst du”, dat als toegift dient voor deze fraaie CD. Over de herfst als metafoor voor de oude dag. Na de Anschluß kwam Zemlinsky uiteindelijk via Praag en Rotterdam in New York, waar hij drie en half jaar later aan een longontsteking overleed.
Centaur CRC 3843 (1CD)

**** De Venetiaanse componist Benedetto Marcello (1686-1739) geniet zijn grootste bekendheid vanwege zijn meerstemmige psalm ‘Estro Poetico-Armonico’ en zijn muzikale drama ‘Il Teatro Alla Moda’. Echter, Marcello componeerde ook honderden cantates. De Italiaanse bariton Sergio Foresti nam vijf cantates van Marcello tussen 21 september en 1 oktober 2020 op in het Casa di Cultura di Cortaccia van de Italiaanse stad Cortaccia. Op de CD ‘Amanti; Cantatas For Bass’ wordt Foresti bijgestaan door het trio van Ensemble Due Venti op cello, klavecimbel en bij gelegenheid luit.

Marcello’s cantates kenmerken zich door de RARA-structuur (recitatief-aria-recitatief-aria), onvoorspelbare recitatieven, grote melodische intervallen voor de stem en flexibiliteit van de zangpartij. En ze gaan bijna altijd over de liefde. Het album opent met de cantate ‘Udite, amanti’. Na het bittere begin vol tranen en de jaloezie in de eerste aria demonstreert Foresti in de slotaria zijn aangename timbre, mooie lijnen en strakke versieringen. In de hoge tessitura van de tweede cantate ‘Che io viva in tante pene’ verliest Foresti helaas teveel resonansen.

De derde cantate ‘Quanta pietà mi fate’ behandelt de bloem als metafoor voor de minnaar. Net als het lot van de bloem heeft een leven gescheiden van zijn geliefde geen zin. De lange en langzame slotaria beschrijft deze pijnlijke aangelegenheid. In de vierde cantate ‘Lungi, speranze’ vinden we de teleurgestelde geliefde. Na de woede en wraakgevoelens vlamt in een strak ritme de eerste aria vol coloraturen. Maar in de laatste aria wordt de boosheid en vergelding overheerst door het gemis en de dovende vlam van de liefde. In de laatste cantate ‘Poiché fato inumano’ gaat het om het afscheid van zijn geliefde. Het centrum van de eerste aria met fraaie trillers en de virtuoze slotaria zijn koren op de molen van Foresti.

‘Amanti; Cantatas For Bass’ is een album met ongewoon en interessant repertoire. Het CD-boekje bevat een essay over de carrière en de cantates van Marcello door Marco Bizzarini en alle teksten met Engelse vertalingen.
Challenge Classics CC72894 (1CD)

*** Het ‘Messa da Requiem’ van Giuseppe Verdi (1813-1901) werd op 3 oktober 1980 uitgevoerd in der Stiftskirche Herzogenburg – zo’n 50 kilometer ten oosten van Wenen – en opgenomen door de Österreichischen Rundfunk. De opname is nu naar aanleiding van de 80ste verjaardag van de Hongaars-Duitse sopraan Júlia Várady op CD uitgebracht. Het was de eerste keer dat Várady de sopraanpartij van het Verdi-Requiem zong en zij zou de partij in 1996 nog voor EMI in de studio opnemen. In de Stiftskirche geeft zij zich met enorme overgave en energie. Haar sopraan straalt boven het ensemble, koor en orkest uit en haar finale en slotgebed “Libera me” is vol uitdrukkingskracht.

Dit is zover bekend de enige opname van het Verdi-Requiem met de Bulgaarse mezzosopraan Alexandrina Milcheva. Zij zingt de altpartij met volle, soms “abgedunkelte” stem door alle registers en dynamische veelzijdig met fraaie pianissimi. Luister naar haar “Liber scriptus” vol stamina en expressie. Haar landgenoot de bas Nicola Ghiuselev zingt eveneens “abgedunkelt” en intoneert in zijn “Confutatis” enigszins te hoog. De jonge Italiaanse tenor Alberto Cupido – over zijn geboortejaar is onduidelijkheid, 1948, 1950 of 1952 – zingt zijn partij met aantrekkelijke, jonge stem. Zijn ppp en dolcissimi in het “Ingemisco” zijn niet erg overtuigend en pas in het “Hostias” kan hij zijn ei kwijt.

Het ORF Chor begint enigszins voorzichtig. De gebroken frasen van de dames in de opening van “Requiem aeternam” en de bassen in “Te decet hymnus” zijn behoedzaam. Het “Dies irae” is niet dreigend of overdonderend (hier zit overigens de geluidsman wel erg veel aan de knoppen waardoor de stemmen nogal heen en weer schuiven) en het “Tuba mirum” klinkt niet zeer angstaanjagend. De inzet van “Rex tremendae” is daarentegen fraai explosief en de finale van “Sanctus” is zinderend. Het “Libera me” eindigt prachtig fluisterend en vertwijfeld.

De Finse dirigent Leif Segerstam was Generalmusikdirektor van het ORF Radio-Symphonieorchester Wien. Hij neemt bezadigde tempi en de tijd voor de muziek en voor de solisten om hun partijen te ontvouwen. Hierdoor ontstaat een romantische lezing met alle kleuren van de menselijke gevoelens tussen schaduw en licht. Een interessante opname met name vanwege Várady.
Orfeo 210232 (1CD)