1.

Tannhäuser is altijd de glansrol van de echte Heldentenor geweest. Er bestaan dan ook integrale opnamen van ‘Tannhäuser oder der Sängerkrieg auf Wartburg’ van Richard Wagner (1813-1883) met Hans Beirer, Hans Hopf, Ernst Kozub, Fritz Krauß, August Seider, Ludwig Suthaus en Günther Treptow in de titelrol. Van Bernd Aldenhoff en Max Lorenz zijn slechts opnamen van fragmenten uit de opera. Ook van de Wagner-dirigenten Hans Knappertsbusch en Wilhelm Furtwängler zijn geen integrale opnamen van ‘Tannhäuser’ bewaard gebleven, maar enkel geluidsfragmenten van delen uit Weense voorstellingen in de jaren dertig (label Koch-Schwann).

De Städtische Oper van Berlijn – vanaf  1961 de Deutsche Oper – gaf op 9 december 1949 een opvoering van ‘Tannhäuser’ in de versie van de Dresdener wereldpremière uit 1845. Van deze integrale uitvoering zonder coupures is een opname bewaard gebleven. De Duitse Heldentenor Ludwig Suthaus was sinds 1948 ensemblelid van de Städtische Oper en zong hier de titelrol van Tannhäuser. De koperen gloed van zijn enigszins stugge tenor, zijn melancholische timbre en vocaal onvermoeibare energie zijn uitstekend voor de getergde Minnezanger. Helaas wankelt zijn “Erbarm dich mein!” enigszins, maar zijn “Inbrunst im Herzen” daarentegen is bloedstollend!

De Oostenrijkse zangeres Paula Buchner was van 1949 tot 53 aan de Städtischen Oper in het hochdramatische vak. Zij zingt Venus – bij de wereldpremière in Dresden ook een sopraanpartij – met stamina, expressie en glans. De Berlijnse sopraan Martha Musial is hier Elisabeth voor een thuispubliek. Zij werd in maart 1947 door Michael Bohnen naar de Städtische Oper gehaald en was twaalf jaren ensemblelid van het gezelschap. Musial is een echte jugendlich-dramatische sopraan met een “ausgeglichenen Klang”. Haar Elisabeth is niet zozeer het reine nichtje, als wel de zelfverzekerde prinses. De hoogte zet zij lekker breed aan, zoals in haar stralende “Dich teu’re Halle”. In 1959 nam Musial – ook als Elisabeth – afscheid van haar Berlijnse publiek.

Eveneens een thuiswedstrijd zong de Berlijnse bariton Dietrich Fischer-Dieskau als Wolfram von Eschenbach. Hij werd in 1948 verbonden aan de Städtische Oper en was ten tijde van deze uitvoering nog maar 24 jaar! Fischer-Dieskau is vocaal hier en daar – wellicht zijn eerste Wolfram? – nog wat schools, maar de stem is goed open en prima gesteund en zijn interpretatie is al boeiend. Ook de Duitse bas Josef Greindl – NSDAP Mitgliedsnummer 7.342013 – zong vanaf 1948 bij de Stästische Oper. Hij is een bezadigde, vaderlijke Hermann, Landgraf von Thüringen, met een uitmuntende verstaanbaarheid en schitterende legato lijnen.

Leopold Ludwig was vanaf 1943 eerste Kapellmeister van het Orchester der Städtischen Oper Berlin. Een jaar eerder had hij van Hitler de titel ‘Staatskapellmeister’ gekregen en na de Tweede Wereldoorlog werd hij door de geallieerden veroordeeld vanwege het vervalsen van documenten (verzwijgen van zijn NSDAP-lidmaatschap). Soms neemt Ludwig opvallende tempi, zoals de versnelling van de finale I en Tannhäusers hymne aan Venus in II, maar daardoor krijgt de uitvoering wel een enorm theatrale werking! De eerste keuze om het drama van ‘Tannhäuser’ te voelen en om de opera gezongen te horen door ware Wagnerstemmen.
Gebhardt JGCD 0020 (3CDs)  

2.

Eveneens in 1949 gaf de Hessische Rundfunk van Frankfurt in de vroege zomer een radio-uitvoering van ‘Tannhäuser’. Vele opera’s konden op de naoorlogse, beschadigde operapodia nog niet worden opgevoerd en de radio sprong in dat gat. Aldus bracht de Hessische Rundfunk in 1949 de 1845 Dresden-versie van ‘Tannhäuser’ ten gehore. Te gast in de titelpartij was de Duitse heldentenor Günther Treptow. Hij had tien jaren eerder de aandacht op zich gevestigd als Tannhäuser tijdens de Münchner Festspiele en door dit succes werd hij bekend. Zijn baritonale timbre, zijn open, grootse en in de hoogte brede geluid maken hem ideaal voor de partij en hij geeft een uiterst intensieve voordracht van de tekst.

De opname is daarnaast interessant vanwege de Duitse bariton Heinrich Schlusnus in zijn glansrol van Wolfram. Hijmaakte in 1915 zijn roldebuut als Wolfram en zong de partij 113 maal. Na de Tweede Wereldoorlog – hij zong op het huwelijk van Heinrich Göring en nam deel aan de verkiezingscampagne van Adolf Hitler – ging Schlusnus in Frankfurt wonen en daar trad hij in 1949 op 61-jarige leeftijd als Wolfram voor de radiomicrofoon op. Schlusnus had één van de mooiste baritons van de 20e eeuw en ook al is zijn stem hier inmiddels minder glansrijk en vooral nasaal, hij vertolkt de rol met des te meer autoriteit en ongedwongenheid. En ook al klinkt zijn “Wie Todesahnung” kortademig, luister voor kippenvel enkel naar “o lieblichster der Sterne”!

De Duitse sopraan Trude Eipperle had de partij van Elisabeth in 1937 al gezongen tijdens de radio-uitvoering in Stuttgart (zie 4.) en zij vertolkte haar glansrol opnieuw tijdens deze radio-uitvoering in 1949 in Frankfurt. Trude Eipperle trad op in grensgebied van de lyrische en jugendlich-dramatische partijen en haar stralende reinheid en de charme van haar interpretatie maken haar Elisabeth innemend.

De Duitse mezzosopraan Aga Joesten was van 1943 tot 1957 in Frankfurt geëngageerd. Zij is een rondborstige, deftige en chique Venus; niet echt verleidelijk, maar wel overtuigend in haar woede in de eerste akte. “Geliebter, komm!” zingt zij in de sopraanligging. Joesten had na haar afscheid van het operatoneel een bloemenhandel in Frankfurt en overleed in de buurt van Frankfurt in 1996. De Duitse bas Otto von Rohr was ensemblelid in Stuttgart en in Frankfurt te gast als Hermann. Hij heeft een meerbasso cantanteklank dan graniet dramatisch, maar zijn “Ein furchtbares Verbrechen” in de finale II is indrukwekkend.

Net als Leopold Ludwig maakt Kurt Schröder – de toenmalige chefdirigent van de Hessische Rundfunk – geen coupures in de 1845 versie van ‘Tannhäuser’. Schröders lezing van ‘Tannhäuser’ is vooral gericht op lyrische helderheid. Een historische document dankzij Treptow en Schlusnus.
Gebhardt JGCD 00373 (3CDs)(3CDs) 

3.

Er bestaan drie opnamen van ‘Tannhäuser’ met de Duitse tenor Ernst Kozub in de titelrol en de opname van de uitvoering op 16 februari 1969 in het Teatro la Fenice van Venetië is de enige die officieel op CD leverbaar was. Het betrof hier de 1845 Dresden-versie inclusief de bacchanale van de 1861 Parijse-versie in de eerste akte. Kozub had problemen met zijn gezondheid en werd slechts 47 jaar, maar zijn nalatenschap is opwindend. Zo gigantisch open, breed en met enorme resonansen als hij Tannhäuser vertolkt, zong zelfs Max Lorenz niet. Adembenemend! En briljant ook hoe hij de Paus in de derde akte imiteert…

De Duitse zangeres Hildegard Hillebrecht – zij overleed op 7 oktober 2018 – was net als Martha Musial een jugendlich-dramatische sopraan met een grote en egale stem, ook al niet altijd even glansrijk en zuiver. Dit is de enige opname van Hillebrecht in ‘Tannhäuser’ en haar melancholische timbre geeft extra dimensie aan prinses Elisabeth, schommelend tussen vervoering en vrees. De Duitse mezzosopraan Sigrid Kehl – zij leeft nog – is een lekker volle en romige Venus. “Geliebter, komm!” zingt ook zij in de sopraanligging.

Tevens is deze opname interessant vanwege de Nederlandse bas Arnold van Mill als Hermann. In 1967 had hij de Landgraf al bij De Nederlandsche Opera gezongen. Met zijn nasale en bezadigde timbre is Van Mill een vaderlijke Hermann. De Finse bariton Kari Nurmela als Wolfram lijkt in de eerste akte niet gedisponeerd en klinkt af en toe korrelig. Zijn “Blick ich umher” is erg week, maar “O du, mein holder Abendstern” is evenwel prachtig kalm en oprecht. Nurmela overleed op 50-jarige leeftijd aan een hersenbloeding.

Dit was ook het jaar waarin de Duitse tenor René Kollo aan het heldenvak begon en op deze opname is hij te horen als Walther von der Vogelweide. Later in 1969 zou hij zijn Bayreuth-debuut maken, eveneens nog in kleine rollen. “Den Bronnen, den uns Wolfram nannte” in de tweede akte is lyrisch en helder, maar kondigt nog geen heldentenor aan.

De Duitse dirigent Heinz Wallberg en het Orchestra del Teatro la Fenice di Venezia leggen het accent op de gevoelige overtuiging en oprechte klank. Zijn ‘Tannhäuser’ is bevallig, maar enigszins onbewogen, zijn lezing rechtlijnig en de tempi snel. Er is een coupure in de tweede akte in het ensemble vanaf “Was hör ich?”. Wie zich niet stoort aan de souffleuse in de eerste akte, het Coro del Teatro la Fenice di Venezia in het Italiaans en een matige geluidskwaliteit kan genieten van een sensationele titelheld.
Mondo Musica MFOH 10705 (3CDs)

4.

De Reichsender Stuttgart gaf al een radio-uitvoering van ‘Tannhäuser’ op 24 oktober 1937. Ook in Stuttgart ging het om de 1845 Dresden-versie en ook hier stond een uitstekend team van zangers. De Duitse tenor Fritz Krauß was hier 54 jaar oud en aan het einde van een veelzijdige carrière. Hij zong nooit in Bayreuth, aangezien hij door de Münchener Festspiele al voor decennia in de zomer was geboekt. Enigszins geknepen in het borstregister, maar fraai open en breed in het kopregister is Krauß een ideale Tannhäuser. Luister naar zijn Schmalz in de tweede akte en in de “Romerzählung”.

Opnieuw Trude Eipperle – hier pas 28 jaar – in haar glansrol van Elisabeth. Zij was in 1929 bij de Stuttgarter Staatsoper begonnen en keerde er van 1937 tot 1940 en van 1951 tot 1965 weer terug. Hier in 1937 zingt zij de partij nog slanker en meisjesachtiger dan in Frankfurt (zie 2.), maar in 1949 was zij uiteraard meer gegroeid in de rol. Trude Eipperle overleed ook in Stuttgart in 1997.

De Venus en Wolfram van deze opnamen waren geen lieverdjes. De Deense alt Inger Karén was tussen 1935 en 1963 de eerste alt van de Staatsoper Dresden en trad op 15 februari 1943 vrijwillig op voor de Waffen-SS in Auschwitz. Zij is een stevige, volle en maternale Venus. Luister naar “Tief in der Erde wärmenden Schoss” in de eerste akte als vanuit een grot gezongen! En ook zij zingt “Geliebter, komm!” in de sopraanligging.

De Duitse bariton Karl Schmitt-Walter vertolkt Wolfram. Hij zou in de Tweede Wereldoorlog diverse Wehrmachts- und Frontkonzerte geven en speelde naast Zarah Leander in de antisemitische Nazi-film ‘Der Weg ins Freie’. Schmitt-Walter zingt schitterende lijnen, die hij fraai afmaakt en hij heeft het open geluid en de tekstuitdrukking van een liedzanger. De Zweedse bas Sven Nilsson was een leerling van Ivar Andrésen en iets te slank en bescheiden voor Hermann. Rudolf Dittrich is een eersteklas Walter.

De Duitse dirigent Carl Leonhardt was vanaf 1922 Generalmusikdirektor aan het Württembergischen Staatstheater van Stuttgart. In 1940 werd hij in eerste instantie voorgesteld als President van de Reichsmusikkammer van het Dritte Reich, maar hij werd uiteindelijk als te academisch geacht. Tot 1945 doceerde hij aan de Musikhochschule Stuttgart. Net als Schröders interpretatie is Leonhardts weergave met het Orchester des Reichsenders Stuttgart gericht op gevoelvolle doorschijnendheid. De geluidkwaliteit van de registratie is opvallend goed. Voor luisteraars die zich niet laten afschrikken door de leeftijd van de opname.
Grammofono 2000 AB 78 822-824 (3CDs) 

5.

De voorstelling van ‘Tannhäuser’ op 8 januari 1963 in de Wiener Staatsoper betrof de première van een nieuwe enscenering van Herbert von Karajan, die ook de muzikale leiding in handen had. Van deze uitvoering werd een geluidsregistratie gemaakt. Het betrof de 1861 Parijse-versie, maar de bacchanale van de eerste akte is weggelaten.

Hier gaf de Oostenrijkse heldentenor Hans Beirer zijn eerste optreden als Tannhäuser in de Wiener Staatsoper. Hij vertolkte de rol in Wiener Staatsoper tussen 1963 en 1981 (op zijn 69e!) in totaal 23 keer. Beirer zou in 1963 ook nog hoogtepunten van de partij in de studio opnemen met Hildegard Hillebrecht als Elisabeth. Zijn onverwoestbare, krachtige stem en fraaie tekstuitdrukking maken zijn interpretatie indrukwekkend. Net als de meeste Heldentenoren heeft ook Beirer in de derde akte minder krachtvolle momenten met nu eens gedekte, dan weer brede tonen in de hoogte.

Van de Nederlandse sopraan Gré Brouwenstijn bestaan vier integrale opnamen als Elisabeth – tevens Bayreuth 1954, 1955 en Rome 1957 – en hoogtepunten uit Buenos Aires 1960 met ook Beirer en bovendien Martha Mödl (!) als Venus. Deze opname laat Brouwenstijn horen in haar eerste van negen vertolkingen van Elisabeth in de Wiener Staatsoper. Haar opkomst in de tweede akte is ongelooflijk onzuiver. Haar stemvoering is immer slank, het vibrato onrustig en de lijnen menigmaal zonder legato, maar haar interpretatie van Elisabeth op momenten passend breekbaar.

De Duitse mezzo Christa Ludwig maakte hier haar roldebuut als Venus en zou de partij niet dikwijls zingen. In de 1861 Parijse-versie had Wagner de rol van Venus herschreven voor mezzosopraan en uitgebreid. Venus’ aria “Geliebter, komm!” was in deze versie een semitoon naar beneden getransponeerd en het einde ervan herschreven. Ludwig sleept herhaaldelijk naar de noten toe – met name in de derde akte – en dat gaat op den duur storen.

De Weense bariton Eberhard Wächter gaf hier een thuiswedstrijd. In de Wiener Staatsoper zong hij Wolfram tussen 1956 en 1980 maar liefst 29 keer. Zijn monologen “Als du in kühnem Sange”, “Blick ich umher” en “Wie Todesahnung” zijn geconcentreerd, intensief en af en toe bijna “gehaucht”. Tussendoor laat hij echter een brede en koperen klank horen. Geestig overigens “die nächt’ge Dämmrung” in het Weens. De Duitse bas Gottlob Frick behoorde vanaf 1953 tot een vaste gast in de Wiener Staatsoper en zong er de Landgraf dertien keer. Hier 56 jaar is zijn bas in de hoogte al iets minder glans- en resonansrijk.

De monoloog van Walther in de tweede akte – door Wagner geschrapt in de Parijs 1961 versie – is hier teruggeplaatst en fraai gezongen door de Weense tenor Waldemar Kmentt. Herbert von Karajan liet de Oostenrijkse sopraan Gundula Janowitz tot 1964 voornamelijk in kleinere rollen zingen, totdat zij haar grote doorbraak maakte in Glyndebourne in ‘Idomeneo’. Daaraan hebben we in deze opname een luxueus bezette Junger Hirt te danken. In 1967 zong zij in Wenen zelf Elisabeth.

De Oostenrijkse dirigent Herbert von Karajan dirigeerde ‘Tannhäuser’ in de Wiener Staatsoper zes keer. Velen kunnen de artistieke prestaties van Von Karajan niet los zien van diens Nazi-verleden en zijn opnamen zijn besmeurd door zijn naoorlogse leugens over zijn politieke opportunisme in de Tweede Wereldoorlog. Von Karajan dirigeert hier met fijne hand en geeft één van de meest sfeervolle klankschilderingen van de opera op CD. Voor wie zich daarnaast ook niet stoort aan de prominente souffleuse.
Deutsche Grammophon 457 682-2 (3CDs)

BONUS:

1.

Deze opname van de laatste twee akten van ‘Tannhäuser’ is vreemd genoeg nooit op CD verschenen! De registratie werd ergens in 1943 gemaakt en waarschijnlijk voor de Berlijnse radio. Zij biedt ruim een uur fragmenten met bijna de gehele tweede akte (behalve de derde scène) en bijna de gehele derde akte (zonder Wolframs opening van de eerste scène).

Het is een opname met een bruin randje, maar met indrukwekkende solisten. Het is tevens het meest uitgebreide geluidsdocument van de Duitse Heldentenor Max Lorenz als Tannhäuser. Lorenz was één van de belangrijkste Tannhäusers van de vorige eeuw. Hij zong de rol nooit in Bayreuth, maar deze opera werd in Bayreuth tussen 1931 en 1954 – tijdens de carrière van Lorenz – dan ook niet opgevoerd. In 1943 was de tenor van Lorenz reeds sterk genoeg om in de hoogte breed te zingen en hij biedt een fenomenale interpretatie. Voor hen die de nonchalance en het glijden van Lorenz kunnen dulden, want muzikale notatie was voor Lorenz natuurlijk altijd betrekkelijk.

Elisabeth wordt gezongen door de Weense sopraan Maria Reining, die in de Tweede Wereldoorlog voor de Nazi’s optrad in de bezette gebieden Kraków én Den Haag. Reining is een elegante Elisabeth. Zij heeft een fluwelen en ronde klank, een uitstekende dictie en een afgewogen tekstuitbeelding. Discreet glijdt zij dikwijls naar de noten toe. Opnieuw Karl Schmitt-Walter (zie ook 3.) als Wolfram. Ook hier een mooie, open klank, een fraaie frasering en uitstekende expressie.

De Duitse sopraan Margarete Bäumer zingt Venusin de derde akte. De meisjesachtige klank past goed bij de verleidende godin. Haar stem is dramatisch, toch mooi en warm en de hoogte krachtig en sterk. De Duitse bas Ludwig Hofmann is een sensationele Hermannin de tweede akte. Ook hij had zo’n heerlijk sonore zwarte bas die helaas uitgestorven is met een granieten geluid en enorm open hoogte. Kippenvel! Luxe bezet tevens de partij van Walther met de lyrische tenor Walther Ludwig.

De Duitse dirigent Arthur Rother trad in 1933 voor één jaar toe tot de ‘Kampfbund für deutsche Kultur’, maar was geen lid van de Nazi partij. Hij was een betrouwbare, onuitputtelijke repertoiredirigent en geeft met het Radio-Sinfonie Orchester Berlin een treffelijke, solide lezing.

2.

Deze opname van de integrale tweede bedrijf van ‘Tannhäuser’ werd in 1909 of 1910 – de opvattingen variëren – in Berlijn gemaakt voor het label Odeon. Dit was de eerste, uitgebreide registratie van Wagners muziek in de studio en er waren bekende zangers uit die tijd uitgenodigd. De Duitse Heldentenor Fritz Vogelstrom was hier slechts 27 jaar en zong in 1909 tevens Parsifal, Lohengrin en Froh in Bayreuth. Opvallend hoe breed ook Vogelstrom de partij van Tannhäuser zong.

De Duitse sopraan Annie Krull vertolkte in 1909 de titelrol van ‘Elektra’ van Richard Strauss tijdens de wereldpremière. Haar ronde en egale sopraan heeft het vermogen tot kracht, intensiteit, maar ook gevoeligheid en ontspannen lijnen, kortom uiterst geschikt voor Elisabeth. De Duitse bariton Hermann Weil maakte in 1901 als Wolfram zijn operadebuut in Freiburg en was tussen 1904 en 1933 ensemblelid in Stuttgart. Zijn Wolfram is indrukwekkend; egaal van timbre, breed aangezet, geconcentreerd en vol nuances. De Joodse Weil vluchtte in 1939 – op zijn 63e – via Zwitserland naar Amerika en zou nooit meer terugkomen naar Duitsland.

Interessant tussen al het Duitse, vocale geweld de Amerikaanse bas Léon Rains als Hermann. Hij maakte in 1899 zijn operadebuut in ‘Tannhäuser’ in Dresden en zong in 1904 bij de Bayreuther Festspiele de rol van Hagen in ‘Götterdämmerung’. Zijn mooie bas heeft een ietwat metalen klank en is egaal. Zijn frasering is uiterst genuanceerd. In de Eerste Wereldoorlog moest Léon Rains Duitsland verlaten. De Duitse tenor Walter Kirchhoff zou later in Bayreuth Stolzing, Parsifal, de oude Siegfried en Froh zingen en zet hier een stoere, mannelijke Walther neer.

De Duitse componist Eduard Künneke – bekend van de operette ‘Der Vetter aus Dingsda’ (1921) – werkte van 1908 tot 1910 als dirigent voor Odeon en was van 1910 tot 1911 kapelmeester bij het Deutsches Theater Berlin. Hij werd in 1933 lid van de NSDAP (Mitgliedsnummer 2.633.895), maar werd vanwege zijn huwelijk met zijn Joodse echtgenote – de sopraan Katarina Garden – geschorst. Met een Sondergenehmigung van Joseph Goebbels kon hij echter verder werken en werd zijn oeuvre opgevoerd. In deze ‘Tannhäuser’ toont Künneke zich een betrouwbare dirigent en met het Großes Odeon Orchester in dienst van de zangers.
Preiser Records 89949 (1CD) 

3.

De matinee voorstelling van ‘Tannhäuser’ in de Metropolitan Opera van New York op 5 februari 1944 werd voor de radio uitgezonden. Opvallend genoeg gaat het hier om de Parijse versie van 1861 uit uiteraard de gebruikelijke Met-coupures en ook de aria van Walter is geschrapt. De opname is vooral interessant vanwege de vertolking van de Australische sopraan Marjorie Lawrence als Venus. Zij maakte in 1932 haar operadebuut als Elisabeth in Monte Carlo, debuteerde in de Metropolitan Opera van New York op 18 december 1935 als Brünnhilde in ‘Die Walküre’ en was in de Met de enige dramatische sopraan die werd getolereerd naast Kirsten Flagstad.

Op 22 januari 1943 maakte Marjorie Lawrence haar comeback in de Met als een zittende Venus in ‘Tannhäuser’, nadat in 1941 polio bij haar was geconstateerd. Het was ook haar debuut als Venus in New York. Haar stem klinkt fris en dramatisch en biedt de combinatie van fonkeling van Brünnhilde en de warmte van Isolde. Elke noot karakteriseert zij zorgvuldig en de tekst communiceert zij fraai. “Geliebter, komm!” is sensueel en de uitbarstingen van “Zieh hin!” en “Kehrst du mir nicht zurück” vol vuur. In de eerste akte bijna de gehele partij van Venus.

Er zijn vijf opnamen van complete uitvoeringen van ‘Tannhäuser’ met de Deense tenor Lauritz Melchior in de titelrol. Melchior geeft met waanzinnig veel kleuren betekenis aan de woorden. Nu eens geknepen en “gehaucht”, dan weer als een jachthoorn en trompet. Hij heeft echter de neiging op de medeklinkers te blijven plakken en daardoor de noten te verkorten. In zijn (integrale!) “Romerzählung” verrast hij niettemin met een enorm open en brede klank.

De magistrale bas van de Oekraiener Alexander Kipnis is een grootheid op zich. De Joodse Kipnis was onder contract in Berlijn tot 1935 en vluchtte via Wenen in 1938 naar Amerika. Bij de Met trad hij tussen 1940 en 1946 ruim honderd maal op. Zijn Hermann heeft door zijn kolossale bas ontzaglijke autoriteit. Een type stem, dat helaas is uitgestorven.

De Zweeds-Amerikaanse sopraan Astrid Varnay maakte haar Met-debuut op 6 december 1941 toen zij als Sieglinde inviel voor Lotte Lehmann. Binnen anderhalve maand daarna zong zij in de Met de Walküre-Brünnhilde, Elsa en op 23 januari 1942 haar eerste Elisabeth! En Varnay was hier nog maar 25 jaar! Toch hoor je dat haar hochdramatische manier van zingen helaas niet in past de jugendlich-dramatische partij van Elisabeth en het is kortademig, non-legato, dikwijls onzuiver en naar de tonen gesleept.

De Amerikaanse bas-bariton Julius Huehn heeft niet het prestige van bovenstaanden in de partij van Wolfram – zo ademt hij in de laatste akte bijvoorbeeld ongepast tussen “dich” en “so gern” – maar wel een mooie stem met kern.

De Joods-Duitse dirigent Paul Breisach was verbonden aan de Städtische Oper van Berlijn totdat hij in 1939 vluchtte naar Amerika. Hij dirigeerde tussen 1941 en 1944 bijna 100 voorstellingen aan de Metropolitan Opera van New York. Breisach heeft goed oor voor de schoonheid van de partituur. Vanaf de fonkelende ouverture blijft zijn lezing schitteren. Hij vat de strijdlustige elementen en het heidense vuur en versmelt ze overtuigend met de mystieke, zachte aspecten van de opera, zoals de overgang van de tweede naar de derde scène van de eerste akte.
Gebhardt JGCD 00346 (3CDs)