Cato Engelen-Sewing, sopraan (1868-1961)

Catharina Engelen-Sewing was de meest gevierde Nederlandse primadonna van haar tijd. Zij zong even gemakkelijk het Franse als het Italiaanse operarepertoire, terwijl zij ook de Wagnerrollen vertolkte. Zij beheerste de typisch Italiaanse coloratuurtechniek, maar haar stem was ook buitengewoon geschikt voor het “jugendlich dramatische” en lyrische genre. Zij zong echter maar weinig in het buitenland.

1868
Catharina (Cateau of Cato) Sewing werd op 27 januari 1868 in Amsterdam geboren. Zij was een dochter van de loodgieter Casper Mathijs Sewing en Asselina Christina Dorothea Nittinger.

1883
Cato Sewing trad in 1883 toe tot de zangopleiding aan de muziekschool van de ‘Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst’ in Amsterdam. Daar ontving zij zanglessen van G.A. Heinze, Jacob Kwast sr., Barend Kwast en Johannes Messchaert en pianolessen van P.C. Koerman, terwijl directeur F. Coenen haar de theoretische vakken onderwees. Na een jaar kwam zij terecht in de soloklas van de uit Wenen afkomstige zangdocente Anna M.Th. Collin-Tobisch.

1887
Cato Sewing behaalde op 29 januari 1887 haar diploma van de Toonkunstmuziekschool. Hierna werd zij leerlinge van het Conservatorium te Amsterdam, waar zij haar zangtechniek vervolmaakte bij Johannes Messchaert. Een half jaar later echter staakte zij in mei 1887 deze opleiding en ging ze betaalde optredens geven, aangezien haar ouders er op aandrongen dat zij geld zou gaan verdienen.

1890
Na enige jaren hier en daar te zijn opgetreden, werd Cato Sewing vast aangenomen bij het Hollandsch Opera-Gezelschap van directeur Johannes George de Groot. Bij dit gezelschap debuteerde zij op 9 april 1890 als Maritana in ‘Don César de Bazan’ van Massenet onder muzikale leiding van Cornelis van der Linden. Gaandeweg mocht zij grotere rollen voor haar rekening nemen. Zo zong zij in datzelfde jaar al de rol van Margaretha de Valois in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer.

In 1890 ging het Hollandsch Opera-Gezelschap over in de Nederlandsche Opera eveneens onder leiding van De Groot en in datzelfde jaar zong Cato Sewing bij het gezelschap de rol van Ophélie in ‘Hamlet’ van Thomas. In het seizoen daarna kwam voor haar op 26 september 1891 de grote doorbraak als plaatsvervangster van Meath Piazza in de titelrol van ‘Lakmé’ van Delibes. Verder zong zij dat seizoen onder andere de rol van Philine in ‘Mignon’ van Thomas op 24 oktober 1891 en Harriet in ‘Martha’ van Flotow op 5 maart 1892. Weldra werd zij de diva van de Nederlandsche Opera.

Op 7 april 1892 huwde zij met Hendrikus Mari Cornelis Johannes Engelen, een zanger en regisseur in dit gezelschap. Uit dit huwelijk werden een zoon en twee dochters geboren.

In het seizoen 1892/1893 maakte Cato Engelen-Sewing bij de Nederlandsche Opera haar debuut als Marguerite in ‘Faust’ van Gounod, Gilda in ‘Rigoletto’ van Verdi, Ines in ‘L’Africaine’ van Meyerbeer, Isabella in ‘Robert le Diable’ van Meyerbeer, Elvira in ‘La Muette de Portici’ van Auber.

In het seizoen 1893 / 94 maakte zij haar debuut als Eudoxie in ‘La Juive’ van Halévy, Mathilde in ‘Guillaume Tell’ van Rossini, Nedda in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo en de titelrollen in ‘Galathée’ van Massé en ‘Aida’ van Verdi.

Door wrijvingen tussen dirigent Van der Linden en De Groot ontstond in het voorjaar van 1894 een scheuring in de Nederlandsche Opera. In tegenstelling tot de meeste collega’s bleven de Engelens de directeur trouw. Bij zijn Nederlandsche Opera-Vereeniging zong Cato Engelen-Sewing in 1894 aanvankelijk nog Louise in ‘I Rantzau’ van Mascagni en Valentine in ‘Les Huguenots’, maar in oktober van dat jaar vertrokken ook zij naar Van der Linden, wiens Nederlandsche Opera een onderkomen had gevonden in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Hier kon zij haar talenten verder ontplooien en na enige tijd beheerste zij een groot aantal operarollen, omdat men – wegens het vrijwel ontbreken van subsidies – bijzonder veel producties op de planken moest brengen om de zaak draaiende te houden. Nieuwe rollen voor haar waren in het seizoen 1894/1895 Senta in ‘Der fliegende Holländer’ van Wagner, Elsa in ‘Lohengrin’ van Wagner en Micaela in ‘Carmen’ van Bizet.

1895
Cato Engelen-Sewing maakte in het seizoen 1895/1896 bij de Nederlandsche Opera haar roldebuut van Gretel in ‘Hänsel und Gretel’ van Humperdinck, Elisabeth in ‘Tannhäuser’ van Wagner en Agathe in ‘Der Freischütz’ van Von Weber.

In het seizoen 1896/1897 maakte zij bij de Nederlandsche Opera haar debuut als Elvira in ‘Don Giovanni’ van Mozart en Sieglinde in ‘Die Walküre’ van Wagner naast Joseph Orelio als Wotan en Jacques Urlus als Siegmund.

Een meningsverschil met Van der Linden over de bezetting van een rol deed haar in de zomer van 1898 de Nederlandsche Opera verlaten. Na zanglessen bij professor W. Knudson en voorzingen voor verschillende theateragenten in Berlijn, werd zij in 1898 verbonden aan het Königliches Hoftheater in Hannover. Met deze opera sloot ze een overeenkomst voor een vijfjarig engagement als eerste coloratuursopraan. Zij maakte daar op 15 en 18 maart 1898 haar debuut als Philine in ‘Mignon’ van Thomas en vertolkte er de titelrol van ‘La Traviata’ van Verdi. Verder zong zij in Hannover Rosina in ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Rossini en de titelrol in ‘Martha’ van Flotow.

1900
Ook trad zij 18 december 1900 weer op bij de Nederlandsche Opera van Van der Linden. Na dit gastoptreden bij haar oude gezelschap besloot Cato Engelen-Sewing van de ene op de andere dag haar engagement in Hannover te beëindigen en naar Amsterdam terug te keren. In de eerste plaats was de strenge discipline in Hannover haar steeds meer gaan tegenstaan. “Het was er net een leger … en er heerste een militaire tucht” (Algemeen Handelsblad; 25-1-1958). Overigens had haar echtgenoot inmiddels als bas-bariton werk gevonden bij Van der Lindens gezelschap.

Na nog enige tijd gastrollen te hebben vervuld bij de Nederlandsche Opera van Van der Linden, verbond Cato Engelen-Sewing zich vanaf mei 1901 aan het Amsterdamsch Lyrisch Tooneel, waarvan haar echtgenoot medeoprichter en -directeur was. Daar zong zij aan het einde van het seizoen 1900/1901 voornamelijk lichte repertoire zoals Rosalinde in ‘Die Fledermaus’ van Johann Strauss jr. en Laura in ‘Der Bettelstudent’ van Millöcker. Overigens vervulde zij in de zomer van 1901 nog gastvoorstellingen aan het Theater des Westens te Berlijn, waar zij 21 maal met veel succes de partij van Die Königin der Nacht in ‘Die Zauberflöte’ van W.A. Mozart zong. Maar wegens contractbreuk moest zij 500 mark boete aan het Hoftheater betalen en werd zij daarna als zangeres voor de rest van haar leven uit alle Duitse theaters geweerd.

In het seizoen 1901/1902 zong Cato Engelen-Sewing bij het Amsterdamsch Lyrisch Tooneel de rol van de Gravin in ‘Le Nozze di Figaro’ en Die Königin der Nacht.

In het seizoen 1902/1903 zong Cato Engelen-Sewing bij het Amsterdamsch Lyrisch Tooneel de rol van Leonora in ‘Il Trovatore’ van Verdi. Ook maakte zij in dat seizoen bij de Nederlandsche Opera van Van der Linden nog haar roldebuut als Venus in ‘Tannhäuser’ van Wagner. Door de onderlinge concurrentie en omdat de eerste spoorwegstaking tournee-optreden onmogelijk maakte, ging in het voorjaar van 1903 zowel de Nederlandsche Opera als het Lyrisch Tooneel failliet.

In 1903 nam Cato Engelen-Sewing voor het platenlabel Pathé een aantal fragmenten in de studio op. Met de tenor Jacques Urlus nam zij duetten op uit ‘Carmen’, ‘Les Huguenots’, ‘Lohengrin’ en ‘Faust’. Tevens nam zij aria’s op uit ‘Carmen’, ‘Mignon’, ‘Pagliacci’, ‘Faust’ en ‘Lohengrin’. Tussen september en december 1903 zong zij bij de nieuw opgerichte Vereeniging De Nederlandsche Opera van D.H. Joosten. Daar was zij onder andere te horen in de rol van Salome in ‘Hérodiade’ van Massenet. Toen ook dit gezelschap op de fles ging, vertrok zij naar België om gastrollen te vertolken bij het Nederlandsch Lyrisch Tooneel van Antwerpen, waar haar man al eerder regisseur geworden.

1905
In 1906 en 1907 trad Cato Engelen-Sewing een aantal malen op als gast bij de Nederlandsche Opera van het Rembrandttheater te Amsterdam van Max Gabriel in rollen uit haar omvangrijke repertoire. Ook maakt zij daar haar roldebuut als Santuzza in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni.

In 1908 nam Cato Engelen-Sewing voor het platenlabel Anker een aantal fragmenten in de studio op. Met de bariton Joseph Orelio nam zij duetten op uit ‘Pagliacci’, ‘Hamlet’ en ‘Tannhäuser’ en nam zij tevens een aria uit ‘Il Trovatore’ op. In 1908 werd mede door Désiré Pauwels de NV Nederlandsche Opera en Operette opgericht, waaraan zij van 1908 tot 1914 was verbonden. Daar zong zij onder andere de titelrol in ‘Thaïs’ van Massenet in 1908, de titelrol in ‘Tosca’ van Puccini in 1909 en de titelrol in ‘Louise’ van Charpentier in 1910. In 1912 was zij er zelfs nog te horen als Mimi in ‘La Bohème’ van Puccini en Juliette in ‘Roméo et Juliette’ van Gounod. Door het dalen van het artistieke peil van de opvoeringen en onderlinge onenigheden moest ook deze onderneming het loodje leggen. In de jaren hierna verzorgde Cato Engelen-Sewing overal gastoptredens als opera- en concertzangeres.

1910
In 1910 nam Cato Engelen-Sewing voor het platenlabel Anker een aantal fragmenten in de studio op. Met de bariton Joseph Orelio nam zij een duet ‘Rigoletto’ op en met de bas Carel Butter een duet uit ‘Thaïs’. Verder nam zij aria’s op uit ‘La Bohème’ en ‘Roméo et Juliette’.

Ook in 1912 nam Cato Engelen-Sewing voor Pathé duetten en aria’s op. Met de bariton Joseph Orelio nam zij opnieuw het duet uit ‘Rigoletto op en met de bas Antonie Nieuwenhuizen twee fragmenten uit ‘Mignon’. Daarnaast nam zij de juwelenaria uit ‘Faust’, de Titania-aria uit ‘Mignon’ en de aria van Marguerite uit ‘Les Huguenots’ op.

1915
Tijdens een grootse huldiging ter gelegenheid van haar 25-jarig jubileum zong Cato Engelen-Sewing op 18 mei 1915 in de Amsterdamse Stadsschouwburg de rol van Susanna in ‘Le Nozze di Figaro’ van Mozart naast haar echtgenoot als Figaro en haar debuterende dochter Nelly als Babarina. Haar borstbeeld, vervaardigd door Frans J. Werner, werd die avond onthuld in de Stadsschouwburg.

Na de roemrijke jaren van Van der Lindens Nederlandsche Opera bleek het in Nederland niet meer mogelijk een solide en artistiek verantwoorde operaonderneming op te bouwen. Verscheidene artiesten, die door de ondergang van één der operagezelschappen gedupeerd waren, sloegen in oktober 1915 de handen ineen. Vijftien van hen, onder wie het echtpaar Engelen, stichtten toen de Coöperatieve Vereeniging De Nederlandsche Opera. Hier zong Cato Engelen-Sewing op 15 januari 1916 zelfs nog de rol van Olympia in ‘Les Contes d’Hoffmann’ van Offenbach.

Alle idealisme ten spijt kwam deze onderneming niet van de grond. De jaren daarna zong Cato Engelen-Sewing verschillende rollen bij diverse gezelschappen. In 1919 zij verhuisde naar Antwerpen, waar ze zich vestigde als zangpedagoge.

1920
Tot 1922 zou Cato Engelen-Sewing nog af en toe zingen in opera’s in Nederland. Haar laatste operaoptreden was bij de N.V. De Nederlandsche Opera van Chris de Vos. Hier zong zij op 23 november 1922 haar glansrol van Eudoxie in ‘La Juive’ van Halévy.

In 1939 keerde Cato Engelen-Sewing terug naar Amsterdam. Ook hier gaf zij zanglessen. Bovendien zong ze uit liefhebberij in het Concertgebouw mee in een koor onder leiding van Willem Mengelberg. Ondanks haar 20-jarige verblijf in België kon zij zich nog steeds verheugen in de belangstelling van het Nederlandse publiek en zo nu en dan trad zij – ondanks haar gevorderde leeftijd – wel eens op. Haar laatste optreden voor haar bewonderaars vond plaats op 6 maart 1948 in de Bachzaal te Amsterdam ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag.

Op 27 januari 1958 vond er een huldiging van de operazangeres plaats in de Amsterdamse Stadsschouwburg ter gelegenheid van haar 90ste verjaardag. Hans Kerkhoff had een interview met de legendarische sopraan, dat voor de VARA-radio werd uitgezonden. Cato Engelen-Sewing viel op dinsdag 12 december 1961 in haar woning en aan de Nassaukade van Amsterdam en liep daarbij een heupfractuur op. Op vrijdag 15 december werd een geslaagde operatie verricht. Op zaterdag 16 december 1961 overleed de 93-jarige toch nog onverwacht in het Maria paviljoen te Amsterdam (De Tijd 18-12-1961). Het stoffelijk overschot van operazangeres Cato van Engelen-Sewing werd op 21 december om 11.30 uur in de tot chapelle ardante ingerichte hal van de Stadsschouwburg van Amsterdam opgebaard. Na een defilé vertrok vervolgens de rouwstoet naar begraafplaats Zorgvlled waar de zangeres om circa 13.00 uur werd begraven (De Tijd 20-12-1961). In de aula van de begraafplaats vóór de teraardebestelling zong het mannenkoor van de Nederlandse Opera “O, Isis und Osiris” uit ‘Die Zauberflöte’ van Mozart (De Telegraaf 22-12-1961). Zij werd begraven in grafnummer N-II-0059. De rechthebbende(n) heeft / hebben in juli 1991 afstand gedaan van het graf, waarna het graf werd geruimd en de stoffelijk resten in een verzamelgraf werden geplaatst. De grafsteen werd niet bewaard. In die tijd werd er helaas nog niet gekeken of de overledene een bekende of belangrijke Nederlander was geweest.

Bronvermelding:

1. Onze musici; Portretten en Biografieën (Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, 1898)
2. Hartog – Beroemde Zangeressen (Amsterdam: Meulenhoff, 1916)
3. Averkamp – De Zangkunst en Hare Sterren (’s Gravenhage: J. Philip Kruseman, 1928)
4. De Bossan – Nederlandsche Zangeressen (Amsterdam: Bigot & Van Rossum, 1941)
5. Bottenheim – De Opera in Nederland (Amsterdam: P.N. van Kampen & Zoon N.V., 1946)
6. De Jonge – Sewing, Catharina Dorothea in ‘Biografisch Woordenboek van Nederland 4’ (Den Haag: Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, 1994)
7. Annalen van de Operagezelschappen in Nederland [eindred. Piet Hein Honig] (Amsterdam: Theater Instituut Nederland, 1996)