In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 21: ‘La Forza del Destino’ van Giuseppe Verdi (1813-1901).

 

De Nederlandse première van ‘La Forza del Destino’ van Giuseppe Verdi (1813-1901) vond plaats op vrijdag 29 oktober 1897 in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te ’s-Gravenhage. De productie maakte deel uit van het eerste seizoen van de Italiaansche Opera onder leiding van Vincenzo Morghen en Machiel de Hondt. Het Nederlandse publiek werd door dit gezelschap aan diverse Nederlandse premières van opera’s voorgesteld.

Tijdens de Nederlandse première van ‘La Forza del Destino’ werd de rol van Don Alvaro vertolkt door de Italiaanse tenor Luigi Colazza. Hij had al zijn debuut gemaakt in Milaan en in 1892 in zijn geboorteplaats Rome en hij zou nog grammofoonplaten opnemen met zangers als Celestina Boninsegna en Mattia Battistini. Leonora di Vargas werd waarschijnlijk gezongen door Giuseppina Carnielli, de vaste sopraan van het Teatro di San Carlo van Napels. Over haar is niet veel bekend. Directeur van het gezelschap Vincenzo Morghen zong zelf de baritonpartij van Don Carlos. Ook hij zong – net als Carnielli – veel in het Teatro Bellini van Napels en andere provinciehuizen van Italië.

Ida Sambo

De Italiaanse mezzosopraan Ida Sambo trad eveneens in diverse Italiaanse provinciehuizen op, nam meerdere grammofoonplaten op en vertolkte in ‘La Forza del Destino’ de rol van Preziosilla. De bas Francesco Spangher was Padre Guardiano, de bariton Natale Cervi vertolkte de dubbelrollen van Fra Melitone en de militaire chirurg, de bas Michele Saetti trad op als Il Marchese di Calatrava en Nicola Albert zong Trabuco.

Dirigent Natale Emanuel had al diverse Nederlandse premières geleid. Hij had op 10 maart 1888 de muzikale leiding gehad van de eerste ‘Otellovan Verdi in Nederland en zou op 2 december 1898 de eerste Italiaanstalige uitvoering van ‘Otello’ in Nederland dirigeren. Op 19 oktober 1897 had Emanuel de muzikale leiding van de Nederlandse première van ‘La Bohème’ van Puccini in handen gehad en tien dagen later dirigeerde hij dus de Nederlandse première van ‘La Forza del Destino’:

“Over de medespelenden kan ik kort zijn. Leonora (signora Carnielli) heeft geen aangename stem; zij zingt hoog, niet zuiver en rein, en ook haar voorkomen zeide weinig. Colazza (Don Alvaro) zong prachtig; hij en Cervi, de grappige kloosterbroeder, die inderdaad grappig was, voldeden ’t best. Morghen was een goede Don Carlo; zijn stem is echter ietwat ruw en grof – en weinig gevoelvol; zijn actie misschien te sterk geprononceerd hier en daar. Nog een woord van lof aan signora Sambo, die aardig haar zigeunerliedjes zong, en aan Vader Guardiano, meer bekend als de bas Spangher, en vooral aan den heer Emanuel, die weer een uitnemend dirigent bleek te zijn. Aan succes ontbrak ’t natuurlijk niet; maar hier mag men in ’t Gebouw niet naar rekenen. ’t Kwam mij dan ook voor, dat de menschen minder voldaan waren dan bij vroegere voorstellingen. Dank zij de lange pauzen, ging men om bij twaalven naar huis, wat blijkbaar iedereen even aangenaam vond, te oordeelen naar ’t gemompel van „vervelend”, „akelige pauzen”” (Haagsche Courant; 1-11-1897).

Drie dagen later speelde de Italiaansche Opera op maandag 1 november 1897 ‘La Forza del Destino’ in het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam:

“Bij deze eerste opvoering debuteerde signora Carnielli, die er echter niet in slaagde de gunst van het publiek te veroveren. Het vibrato en daarbij het detoneeren deden veel schade aan den indruk. Overigens voldeed deze opvoering, wat de solisten betreft, zeer. Het duo in de vierde acte van de heeren Colazza en Morghen moest gebisseerd worden” (Algemeen Handelsblad; 2-11-1897)

“Zang en voordracht van Signora Carnielli voldeden goed; evenals Carnielli was ook Sgr. Colazza als Alvaro goed, maar mocht zijn stem (tenminste gisteren) ons niet geheel inpakken. Het orkest in de tweede acte was vrij goed, de uitvoering van de vioolsolo, en het daarop volgende monnikenkoor waren uitstekend. De koren waren, enkele onzuiverheden over het hoofd gezien (die, dit moet erkend worden hier spoedig konden plaats hebben) tamelijk. De broeder Melitone van Cervi was uitmuntend, ook wat actie betreft voor zoover er van het banaal-komische in deze partij iets was te maken. Zijn zang en voordracht verdienen allen lof. De heer Morghen (Don Carlos) zong zijn partij met zijn machtig orgaan met veel vuur. Spangher (Padre Guardiano) voldeed ons slechts nu en dan, Preziosilla, de heiden (Sigra. Ida Sambo) beviel ons in het algemeen niet. Een en ander zal waarschijnlijk bij een reprise beter zijn. Het succes was, het matig opgekomen publiek in aanmerking genomen, best. Meermalen werd na sommige gedeelten sterk geapplaudisseerd en het duet van Don Carlos en Alvaro in de laatste acte werd zelfs gedeeltelijk herhaald. Mocht dit weer gebeuren bij eene volgende uitvoering, dan geven wij den artisten den raad met den orkestdirigent in overleg te treden, waar eene eventueele reprise zal worden genomen, daar de heeren ditmaal hierover blijkbaar geen voeling hadden gehouden. De presentie van het ballet, het groot ballet, is wel een der bewijzen, dat er van nieuwe Duitsche school niet veel sprake kan zijn, en hoogstens slechts op enkele plaatsen eene neiging naar Duitsche stijlvormen. De kleinere partijen waren matig, die van den Marchese Signr Saetti heel koel en het is dan ook moeilijk om bij een dergelijk partijtje in vuur te komen. De Trabuco (Nicola Albert) was vrij goed. Kortom het komt ons voor dat het werk zelf allerminst tot het succes heeft medegewerkt. Te meer valt dit succes te loven en het gezelschap der Opera Italiana te prijzen. Wij kennen Verdi van eene betere, zij het dan ook niet Duitsche zijde. Signora Carnielli, de prima-donna van St. Carlo, bezit een eigenaardig geluid, haar zang is onberispelijk en doet goed aan” (De Telegraaf; 2-11-1897).