maart 2017

 

Ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Siegfried Wagner; Bayreuths Erbe aus andersfarbiger Kiste’ van 16 februari 2017 tot en met 26 juni 2017 in het Schwules Museum van Berlijn verschijnt een gelijknamig boek. In deze publicatie trachten negen auteurs in samenwerking met de Internationalen Siegfried Wagner Gesellschaft homoseksuele aspecten in het leven en werk van Siegfried Wagner te ontdekken.

Siegfried Wagner werd op 6 juni 1869 als zoon van Richard Wagner geboren. Hij was het derde kind en de enige zoon van Richard Wagner en Cosima von Bülow, de dochter van Franz Liszt. Siegfried studeerde compositie bij Engelbert Humperdinck en Julius Kniese en was vanaf 1894 verbonden aan het Bayreuther Festspielhaus, eerst als assistent en vanaf 1896 als tweede dirigent en regisseur. Vanaf 1908 had hij de leiding over het Festspielhaus en nam hij de organisatie van de Bayreuther Festspiele over van zijn moeder, tot zijn dood op 4 augustus 1930. Naast zijn werk voor het festival componeerde Siegfried Wagner bijna twintig opera’s, waarvan hij zelf de libretti schreef. Siegfried Wagner was homoseksueel, maar trouwde in 1915 op 45-jarige leeftijd de 18-jarige Winifred Williams, de pleegdochter van Karl Klindworth.

In het eerste hoofdstuk van het boek ‘Siegfried Wagner; Bayreuths Erbe aus andersfarbiger Kiste’ legt Siegfried-Wagner-expert Peter P. Pachl de titel uit. Het woord “Kiste” heeft een meervoudige betekenis, zoals “Schrank” oftewel “kast”, synoniem voor “aantrekkelijke man”, maar ook de lijkkist van Siegfried Wagner die door zijn zo geschatte Joodse en homoseksuele zangers werd gedragen. Welke zangers hiervan – Rudolf Bockelmann, Lois Odo Böck, Carl Braun, Gunnar Graarud, Eduard Habich, Harold Kravitt, Lauritz Melchior, Theodor Scheidl, Friedrich Schorr, Fritz Wolff – volgens Pachl homoseksueel waren, vermeldt hij niet. Ook verdween in een “kist” de nalatenschap van Siegfried Wagner. Zijn weduwe Winifred verhinderde niet alleen de oprichting van een Siegfried-Wagner-vereniging, maar bewerkstelligde ook nog een opvoeringsverbod van diens opera’s.

Kevin Clarke beschrijft in het hoofdstuk ‘Warmer Sammelplatz’ het homomekka Berlijn in de tijd van Siegfried Wagner. Na de suggestieve zin “Het ligt voor de hand dat Siegfried Wagner zich buiten de regio ingelaten heeft met erotische avonturen met mannen, die niet tot zijn eigen sociale klasse behoorden” schetst Clarke de afpersing van homoseksuelen door deze mannen. Siegfried zou ten tijde van zijn overlijden zelfs nog afpersingbrieven ontvangen hebben, maar details hieromtrent worden door Clarke niet gegeven.

Het hoofdstuk ‘Outing und Queering Siegfried Wagner’ opent met clichématigheden. Volgens auteur Nikolai Endres zijn de opera’s van Richard Wagner aantrekkelijk voor homoseksuelen vanwege de Duitse taal, de lange duur en de verwelkende diva’s. Siegfried Wagners homoseksualiteit is volgens Endres’ clichés vanzelfsprekend vanwege de afwezige vader, dominante moeder en de zoons voorliefde voor vrouwenkleding. Als jongen zou Siegfried verliefd geworden zijn op de bariton Theodor Reichmann, maar bronvermelding wordt hiervoor niet gegeven. In 1914 werd Siegfried geout door een journalist, maar de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog voorkwam verder vervelende publiciteit en een jaar later trouwde Siegfried. Een andere outing vindt men volgens Endres in de opera’s van Siegfried Wagner, waarin hij vraagt om begrip voor verboden liefde. Het achterhouden van correspondentie van Siegfried en academische desinteresse belemmerden tot dusverre nader onderzoek, aldus de auteur.

Peter P. Pachl beschrijft in het meest interessante hoofdstuk van het boek ‘Briefe an einen jungen Lover’ voor het eerst gepubliceerde correspondentie van Siegfried aan Werner Franz. Ook vermeldt Pachl de open brief van Siegfried Wagner aan de Deutsche Zeitung uit 1921, waarin de componist opkomt voor de Joden.

Sven Friedrich geeft in ‘Siegfried Wagner als Festspielleiter’ een beeld van de zoon van Richard Wagner als regisseur tijdens de Bayreuther Festspiele tussen 1908 en 1930. Het is geen overzichtelijk hoofdstuk en Friedrich gaat heen en weer door de jaren. Siegfried Wagner bleek geen draagkrachtig artistiek concept te hebben, maar bracht vooral vernieuwing in technisch-praktische aspecten teweeg. Ook zijn persoonlijk enthousiasme voor Hitler wordt aangehaald, maar wordt in het hoofdstuk – of boek – niet verder uitgelegd. Het valt bovendien op dat in deze eerste vijf hoofdstukken diverse zaken steeds herhaald worden, wat duidt op een gebrekkige redactie van het boek.

In ‘Jonglierend mit Farbe und Klang’ beschrijft Eckart Kröplin zang, kleur, geur, ogen en dromen in de werken van Siegfried Wagner. In dit hoofdstuk worden de “eerst hartelijke en later zeer spanningsvolle vriendschap” tussen Siegfried en Richard Strauss genoemd en Wagners “toenemende aversie tegen Hitler”, maar ook dit wordt helaas niet nader uitgewerkt.

Het hoofdstuk ‘Das “queere” diskografische Vermächtnis’ stelt teleur, omdat Kevin Clarke hierin nauwelijks opnamen van Siegfried Wagner zelf bespreekt. Wel zouden volgens Clarke uitspraken van Siegfried Wagner, Kurt Söhnlein en Franz Stassen erop duiden dat de tenoren Gunnar Graarud, Gotthelf Pistor, Hanns Beer, Walter Elschner, Fritz Vogelstrom, Lauritz Melchior, Fritz Wolff en de baritons Theodor Scheidl, Max Dawison en Theodor Bertram allemaal homo waren! Enige onderbouwing wordt door Clarke echter achterwege gelaten. Overigens wordt zijn bewering dat Siegfried Wagner bij de opnamen van ‘Tannhäuser’ in 1930 aanwezig moet zijn geweest elders in het boek tegengesproken, omdat Wagner ten tijde van het festival 1930 in het ziekenhuis lag en op 4 augustus 1930 overleed. Daarnaast geeft Clarke de dubieuze verklaring, dat ‘Tannhäuser’ tussen 1931 en 1954 van het Bayreuth-programma werd gehaald, omdat de Nazi’s de homo-erotische subtekst van het stuk vreesden. De foto op pagina 149 is trouwens niet Max Lorenz, maar Lauritz Melchior.

Dorothea Renckhoff probeert in ‘Persönlichkeit zerschnitten’ een samenhang te geven tussen Oscar Wilde en Siegfried Wagner, maar dit komt slecht uit de verf. De twee zagen elkaar maar twee maal en Renckhoff houdt het slechts bij parallellen in hun werken. Het meest interessant in dit hoofdstuk is de opsomming van tien antisemitische stellingen in de reisdagboeken van Siegfried Wagner uit 1892, die zijn weggelaten in zijn ‘Erinnerungen’ van 1923. Julia Bertschik beschrijft in ‘Ein komponierender Dandy’ de kleding van Siegfried Wagner. Zijn fascinatie voor gordels, dassen en modieuze outfits zijn typerend voor de – homoseksuele – dandy van die tijd, aldus Bertschik.

Roland Dippel vertelt in ‘Lichtgestalten für Schwule’ over de antihelden in de opera’s van Siegfried Wagner. In de personages en handelingen wordt gezocht naar eventuele homoseksuele context. Overigens was Schreker niet Joods zoals Dippel beweert, maar was diens vader Joods en liet zich dopen om te kunnen trouwen.

Ten slotte gaat Achim Bahr in ‘Zeichen und Spuren’ nog even door met homo-erotiek en homoseksualiteit in de opera’s van Siegfried Wagner. Ook Bahr beweert dat Theodor Bertram homoseksueel was en zelfmoord pleegde omdat hij vanwege “unsteten Lebenswandels” resp. “haltloser Lebensführung” afgeperst werd. Als referentie geeft hij Riemens, maar die vermeldt in zijn ‘Grosses Sängerlexikon vol. 4’ slechts Bertrams “haltlosen Lebensführung” en zegt niets over diens veronderstelde homoseksualiteit. De bariton pleegde overigens in Bayreuth zelfmoord een half jaar na het bootongeluk van zijn tweede vrouw bij Hoek van Holland en wenste naast haar in Nederland begraven te worden. Ten slotte staat op pagina 208 een zin die typerend is voor het hele boek als Bahr spreekt over de regenboog die in ‘Sternengebot’ wordt bezongen: “ook al werd dit natuurfenomeen pas wezenlijk later tot algemeen embleem van de emancipatiebeweging, de kleurenkundige en -liefhebbende Siegfried Wagner zou het gebruik in elk geval hebben toegejuicht.” Zo kan je van iedereen en alles iets homoseksueels maken en dat is als opzet van het boek goed gelukt.

Are Musik Verlag, Mainz
2017, € 24,80
ISBN 978-3924-52269-8
226 blz, Paperback