1.
Zijn eerste opvoering van ‘Die Entführung aus dem Serail’ (Wenen, 1782) van W.A. Mozart (1756-1791) leidde de Weense dirigent Josef Krips op 25-jarige leeftijd in 1927 in Karlsruhe. Hij was vanaf 1933 eerste Kapellmeister van de Wiener Staatsoper, totdat het hem na de “Anschluss” van Oostenrijk in maart 1938 – als zoon van een Joodse vader – werd verboden te werken. Krips was de eerste dirigent die na de oorlog weer voor de Wiener Philharmoniker stond, aangezien zijn meeste collega’s zich hadden gecompromitteerd door te werken voor de Nazi’s. In de Wiener Staatsoper dirigeerde Krips ‘Die Entführung aus dem Serail’ 54 maal tussen 1933 en 1972. Hij had de opera in juni 1950 met de Wiener Philharmoniker al voor Decca in mono opgenomen, maar maakte tussen 7 en 15 februari 1966 voor EMI in het Theater an der Wien een completere studioregistratie in stereo en met betere zangers. Krips hield deze laatste opname voor zijn meest geslaagde van al zijn registraties. De stilistische, muzikale en structurele vanzelfsprekendheid, de Weense charme, de helderheid en schoonheid, de vreugde en energie van deze opname zijn later nooit meer geëvenaard. Daarnaast haalde Krips het beste uit de zangers door hen op hun gemak te stellen. Als Konstanze zong de Duitse sopraan Anneliese Rothenberger, die de rol tussen 1957 en 1970 maar liefst 49 keer in de Wiener Staatsoper zong. Zij brengt de melancholische toon mee voor de ontvoerde geliefde en haar coloraturen staan als een huis. De Zweedse tenor Nicolai Gedda was in deze tijd toonaangevend in het lyrische vak in Wenen, waar hij in 1962 zijn debuut had gemaakt als Tamino in ‘Die Zauberflöte’. Gedda had ruim een week voor deze opname de titelrol in ‘Lohengrin’ in Stockholm gezongen en dat was een aanslag op zijn stem geweest. Daardoor heeft Belmontes aria “O wie ängstlich” niet overal zijn gewoonlijke lichtheid voor de toonladders en versieringen. De Slowaakse sopraan Lucia Popp was hier 26 jaar en had drie jaren eerder als Barbarina in ‘Le Nozze di Figaro’ in de Wiener Staatsoper gedebuteerd. Zij is onweerstaanbaar in de soiubrettepartij en zingt met “Zärtlichkeit” en “Schmeicheln”. In 1979 werd zij in Wenen tot “Kammersängerin” benoemd. De Duitse bas Gottlob Frick is te horen in zijn glansrol van Osmin, ook al was hij tien jaren eerder (zie 2) sappiger en krachtiger. De Duitse tenor Gerhard Unger is ‘s werelds meest speelse Pedrillo en hier zelfs zekerder dan tien jaren eerder (zie 2). Belmontes aria “Ich baue ganz auf deine Stärke” aan het begin van de derde akte is geschrapt en vervangen door diens “Wenn der Freude Tränen fliessen” uit de tweede akte. De zangers spreken overigens de dialogen zelf. Grammofoongeschiedenis!
Warner Classics 509996407342 (2CDs)

2.
Deutsche Grammophon maakte in september 1973 in de Lukaskirche van Dresden een studio-opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’. De muzikale leiding was in handen van dirigent Karl Böhm, die zorgt voor artistieke zorgvuldigheid en de Staatskapelle Dresden heerlijk speels houdt. Zijn bezetting bestaat uit Amerikaanse sopranen en Duitse heren. Arleen Auger werd in 1967 aangenomen door de Wiener Staatsoper na indruk te hebben gemaakt op Josef Krips. Tot aan deze opname had zij de rol van Konstanze al negen maal in de Wiener Staatsoper gezongen, waarvan vier keer onder leiding van Krips zelf en dat is te horen aan haar voortreffelijke vertolking. Reri Grist is een verrukkelijke Blonde. Zij zong de rol in de Wiener Staatsoper tussen 1964 en 1974 achttien maal, waarvan tevens twee maal met Krips. Peter Schreier debuteerde in 1959 op 24-jarige leeftijd bij de Staatsoper Dresden en vierde er vanaf 1961 als ensemblelid successen in Mozartrollen. Belmonte was zijn glansrol, ook al is zijn klank ietwat geknepen en zijn vertolking enigszins terughoudend. Kurt Moll maakte een jaar voor deze opname op 15 mei 1972 zijn debuut in de Scala als Osmin en behandelt het buffo-element van de partij altijd fraai vanuit de zang. Harald Neukirch maakte als Pedrillo zijn officiële operadebuut in 1955 in Dresden en maakt zijn faam als vertolker van buffo-rollen waar. Op deze opname zijn acteurs ingezet tijdens de dialogen. Een schitterende studio-opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’ zonder coupures!
DG 429 868-2 (2CDs)

3.
EMI had tussen 9 en 25 mei 1956 ook nog een mono-opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’ gemaakt. Dirigent was hier Sir Thomas Beecham, die geen onbekende was met ‘Die Entführung aus dem Serail’, want hij dirigeerde de opera ruim 200 keer. Op 77-jarige leeftijd vierde hij met zijn Royal Philharmonic Orchestra in de Kingsway Hall studio’s van Londen nog één maal de muziek van Mozart in al haar distinctie, liefde en wijsheid. Beecham had daarbij een voortreffelijk zangersensemble tot zijn beschikking. De Canadese sopraan Lois Marshall is een warme Konstanze met strakke coloraturen. Haar aria “Traurigkeit” is niet zozeer “andante con moto” als wel “adagio” en is aan het einde iets ingekort. De Frans-Canadese tenor Léopold Simoneau was hier op de top van zijn carrière, hanteert een ijle, honingzoete klank voor Belmonte en heeft moeite met de “ich” en “ach”-laut. De Duitse coloratuursopraan Ilse Hollweg had in 1943 als Blonde haar operadebuut gemaakt in Saarbrücken en in 1950 de aandacht op zich gericht door haar Zerbinetta onder leiding van Beecham tijdens het Edinburgh Festival. Met haar indrukwekkende hoogte en bereik zingt zij hier een luisterrijke Blondchen. Opnieuw Gottlob Frick en Gerhard Unger – net als tien jaar later bij Krips – als onverbeterbare Osmin en Pedrillo. Gerhard Unger en Ilse Hollweg waren de enige solisten die ook de dialogen spraken. Beecham was controversieel voor het bewerken van de partituren en verplaatste “Martern aller Arten” van de tweede naar de derde akte en verving eveneens “Ich baue ganz auf deine Stärke” door “Wenn der Freude Tränen fliessen”.
EMI Classics for Pleasure 3932612 (2CDs)

4.
De Hongaars-Oostenrijke dirigent Ferenc Fricsay was tussen 1948 en 1954 chefdirigent van het RIAS-Symphonie-Orchester en tussen 1959 en 1963 van zijn opvolger Radio-Symphonie-Orchester Berlin. Met het orkest nam hij in mei 1954 ‘Die Entführung aus dem Serail’ op in de Jesus-Christus-Kirche van Berlijn voor het label Deutsche Grammophon en had hij in december 1949 al een radio-opname van de opera voor de Deutschlandradio gemaakt. Het seria paar was in de opname van 1949 beter bezet. De Hongaarse coloratuursopraan Sári Barabás stond hier aan het begin van een grote carrière. Zij was van 1949 tot 1971 was zij verbonden aan de Bayerische Staatsoper in München en in 1953 zong zij Konstanze ook tijdens het Glyndebourne Festival. Haar gepeperde klank en uitdrukkingskracht zijn fascinerend. Daarbij staan haar vocale versieringen altijd in dienst van de tekst. De Sloweens-Oostenrijkse tenor Anton Dermota behoorde tot het Weense Mozart-ensemble, zong Belmonte in de Wiener Staatsoper vanaf 1938 maar liefst 173 maal en is in de rol te horen op de zwakkere radio-opname van 1945 uit Wenen onder leiding van Rudolf Moralt. Dermota’s Knödel is een kwestie van smaak, maar zijn gevoelige expressie is buitengewoon. Het buffo-paar Osmin en Blonde waren in Fricsay’s beide opnamen dezelfde. De Russisch-Oostenrijkse sopraan Rita Streich is de beste Engelse dienstmeisje Blonde op CD. De Duitse bas Josef Greindl – NSDAP-lidnummer 7.342.013 – was tussen 1948 en 1970 ensemblelid van de Städtischen Oper in West-Berlijn, de huidige Deutsche Oper en is een kluchtige opzichter Osmin. Fricsay geeft een opgewonden spanning aan de muziek van Mozart en dat past bij deze opera. “Wenn der Freude Tränen fliessen” is in de finale II na het kwartet geplaatst en ook hier wordt in de derde akte “Ich baue ganz auf deine Stärke” geschrapt. De dialogen worden door acteurs gesproken.
Audite 23.413 (2CDs)

5.
De Bürgerbräukeller van München was bekend als de brasserie, waar Hitler in 1923 een politieke bijeenkomst verstoorde en opriep tot een staatsgreep. Ook op deze locatie werd in 1925 de verboden NSDAP heropgericht en vanaf 1933 jaarlijks de mislukte staatsgreep herdacht door de NSDAP, waarbij Hitler redevoeringen hield. Ook vond hier op 8 november 1939 de geplande bomaanslag op Hitler plaats. In 1958 werd er opnieuw een bierkelder geopend en Deutsche Grammophon maakte daar tussen 11 en 22 december 1965 een opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’. Dirigent was Eugen Jochum voor wie München zijn thuisbasis was en die ook in de Beierse hoofdstad overleed. Hij dirigeerde in 1936 de Münchner Philharmoniker tijdens het eerste concert van de Nationalsozialistische Gemeinschaft Kraft durch Freude. In 1949 richtte Jochum het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks op, dat hij tot 1960 dirigeerde. Daarnaast trad hij op als gastdirigent bij de Bayerische Staatsoper van München. De zangers van zijn opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’ waren allen Duits en kwamen uit het ensemble van de Bayerische Staatsoper. Erika Köth ging in 1953 naar de Bayerische Staatsoper en bleef er als ensemblelid tot 1978. Haar coloraturen zijn virtuoos, maar haar Konstanze biedt weinig contrast met Blondchen. Fritz Wunderlich – hier negen maanden voor zijn tragische dood – was vanaf 1960 verbonden aan de Bayerische Staatsoper en gewoonweg ‘s werelds beste Belmonte. Lotte Schädle behoorde tot haar afscheid in 1980 tot de publiekslievelingen van München en werd in 1966 tot Bayerische Kammersängerin benoemd. Haar Blonde is prachtig en haar hoogte stralend. Kurt Böhme zong sinds 1949 bij de Bayerische Staatsoper en werd in 1964 met de Bayerischen Verdienstorden onderscheiden. Hij overleed in München in 1989. Helaas waardeert hij de partij van Osmin met teveel theatrale capriolen op. Jammer ook dat de lezing van Jochum en het Orchester des Bayerische Staatsoper zo onbezield is. Overigens wel een studio-opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’ zonder coupures en waarin de zangers zelf de dialogen spreken. Met name belangrijk vanwege de Belmonte van Fritz Wunderlich!
DG 459 424-2 (2CDs)

Bonus:
1.
Nog zo’n opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’ met een bruin randje, maar als eerste integrale opname belangrijk en kwalitatief hoogstaand. De radio-opname werd op 24 oktober 1937 in Berlijn gemaakt. De dirigent was de componist Heinrich Steiner, die leider was van het NSDAP-Orchester in Berlijn en vanaf 1935 ook Kapellmeister van de Reichsrundfunk Berlin. Ook in 1935 schreef hij het strijdlied voor de Sturmabteilung “Flieg’ deutsche Fahne flieg’”. Met het Orchester des Reichssenders Berlin leidt hij een uitstekende bezetting. De Finse coloratuursopraan Lea Piltti was de enige buitenlandse van de cast. Zij trad tussen 1938 en 1943 zeven keer als Konstanze op in de Wiener Staatsoper. Jammer genoeg is van haar aria’s “Traurigkeit” en “Martern aller Arten” steeds het middelste gedeelte geschrapt. De Berlijnse soubrette Irma Beilke debuteerde in 1926 aan de Städtische Oper Berlin, trad voor de Nazi’s in propagandafilms en buitenlandse concerten op en zong Blondchen diverse malen in de Wiener Staatsoper en de Salzburger Festspiele. Haar Blonde is lieflijk, maar zij laat de hoge E in “Durch Zärtlichkeit” weg. De tenor Karl Erb was hier al 60 jaar! Hij zong Belmonte in 1922 reeds in de Wiener Staatsoper en was vanaf 1925 verbonden aan de Städtische Oper Berlin. Vanwege een ongeluk zong hij na 1930 alleen nog tijdens radio-uitvoeringen en concerten. Gelukkig is zijn Belmonte hier bewaard voor toekomstige generaties. Wilhelm Strienz is de beste Osmin aller tijden, maar er blijft aan hem voor altijd een bruin etiket kleven. Hij werd de “Reichswehmutsänger” genoemd, nam vele oorlogsliederen voor de Duitse soldaten op – waaronder ook “Flieg’ deutsche Fahne flieg’” – en trad voor de Nazi’s op in propagandaconcerten en -films. Erich Zimmermann was een beroemde Pedrillo en een zanger die in de kleine partij de bezielde kern van het personage laat ontwaren. Ook hier is Belmontes aria “Ich baue ganz ganz auf deine Stärke” van het begin van de derde akte geschrapt en vervangen door diens “Wenn der Freude Tränen fliessen” uit de tweede akte.

2.
De Roemeense dirigent Otto Ackermann was tussen 1954 en 1959 Generalmusikdirektor van de Städtischen Bühnen te Keulen en maakte in deze hoedanigheid op 1 juli 1954 met het Gürzenich-Orchester Köln een radio-opname van ‘Die Entführung aus dem Serail’ in Leverkusen. Konstanze werd hier uitstekend gezongen door de 25-jarige, Amerikaanse sopraan Marilyn Tyler, die les had gehad van Friedrich Schorr en in de jaren zeventig een aantal keren in Nederland zou gasteren. Verder is de opname interessant vanwege de Belmonte van de Haagse tenor John van Kesteren. Hij was hier 33 jaar en volop bezig met zijn internationale carrière. Zijn hoge en flexibele tenor is zeer geschikt voor de Spaanse edelman. De overige zangers hadden hun thuisbasis in Keulen. De sopraan Helene Petrich is een uitstekende Blonde, de bas August Griebel helaas een vlakke, lichtgewicht Osmin en de tenor Karl Schiebener zingt Pedrillo con primario. De dialogen zijn teruggebracht tot minder dan een minuut. Konstanzes aria “Traurigkeit” is geschrapt, “Wenn der Freude Tränen fliessen” wordt vóór het kwartet van de tweede akte gezongen en “Ich baue ganz auf deine Stärke” wordt weggelaten.
Gala GL 100.809 (2CDs)