De Nederlandse bas Anton Sistermans werd 150 jaar geleden geboren. De carrière van deze belangrijke zanger is door Opera Nederland in een vierdelige biografie opgetekend.
In deel 1: 1865 tot en met 1896

 

GeboorteadvertentieAnton Sistermans werd op 5 Augustus 1865 in ‘s-Hertogenbosch geboren. Zijn vader Johannes Martinus Sistermans (Hontenisse, 2-7-1836) en moeder Adriana Constantina de Leeuw (’s-Hertogenbosch, 13-12-1837) waren op 24 augustus 1864 in ’s-Hertogenbosch getrouwd. Anton had in ieder geval twee broers: Bernardus Josephus Maria Sistermans (1865) en Eugenius Johannes Jozefus Maria Sistermans (3-9-1871).

Anton Sistermans ontving zijn eerste zangstudie van Ludwig Felix Brandts Buijs, de directeur van het Rotte’s Mannenkoor waarvan Sistermans deel uitmaakte.


1889
Anton Sistermans studeerde vanaf mei 1889 in Frankfurt bij de vermaarde zangpedagoog Julius Stockhausen (Rotterdamsch Nieuwsblad; 6-3-1926).

Sistermans trad op 16 december 1889 voor het eerst op als concertzanger in de baspartij van het ‘Messa da Requiem’ van Verdi te Straatsburg (Het Vaderland; 2-12-1924).


1890
Hij gaf op dinsdag 7 januari 1890 een concert in de Zaal der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen te Rotterdam:

“dat de heer Sistermans er in slaagde dit zelfvertrouwen bij zijne toehoorders volkomen te rechtvaardigen. Zijn korten studietijd bij den vermaarden zangleeraar Julius Stockhausen heeft hij blijkbaar ten volle benut, om datgene te leeren wat de meeste operazangers van den tegenwoordigen tijd niet verstaan, namelijk: te zingen. Reeds in den eersten aanhef van de prachtige aria uit ‘Elias’, de levensmoede verzuchting van den door Mendelssohn gewijden profeet, trilde het “ick en weet wel wat”, dat den hoorder geheel in den zanger doet opgaan. Voor den muziek-verslaggever, die zijne plichten niet beperkt tot eene onverdiende en onverklaarbare vergoding van de Opera en “Toonkunst” is de heer Anton Sistermans geen onbekende, geen vreemdeling uit Frankfurt a.M.; maar een verdienstelijk oud-lid van ons echt Rotterdamsche “Rotte’s Mannenkoor” in welks concerten hij nu en dan eene kleine solo zong. Zijne zeer schoone en omvangrijke baritonstem was bij dit eerste optreden wel is waar niet geheel vrij van de bezoeking waarmede de gansche wereld gekweld wordt, doch dit verhinderde den zanger niet de gelukkige resultaten eener ernstige studie te doen uitkomen. De stem hééft reeds alle eigenschappen, die een Julius Stockhausen haar vermocht te schenken. Het spreekt derhalve van zelf, dat ademhaling, toonvormnig, uitspraak en alle andere zoo talrijke deugden, gevorderd in een zanger, die wat worden wil, weinig te wenschen overlaten. Slechts de uitspraak van het Duitsch heeft nog eenen vluchtigen bijklank, die verraadt, dat Sistermans de taal heeft leeren zingen, vóór hij haar spreken kon. Het schoonst zong hij zeker het “Es ist genug!”, warm aandoenlijk en vol wijding, met eene flauwe herinnering aan de vertolking van Carl Hill. Doch ook met het zeer moeilijk te zeggen recitatief en de zeker niet gemakkelijke aria uit Figaro, bewees Sister mans. groote vorderingen te hebben gemaakt, terwijl Gernsheim en Buys zeker niet bereid zouden zijn geweest hunne liederen te begeleiden, wanneer zij met den vertolker het niet volkomen eens in de opvatting waren geweest” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 9-1-1890)

Bij de Zangvereeniging Concordia van Leeuwarden en de Gemengde Zangvereeniging van Groningen werkte Sistermans op 30 mei 1890 mee aan een uitvoering van het oratorium ‘Samson’ van Händel in de Harmonie te Leeuwarden. De volgende dag 31 mei gaf hij met deze koren daar nog een concert:

“Twee Vlaamsche liederen, door Felix en Brandts Buijs getoonzet, werden op uitmuntende wijze door Anton Sistermans vertolkt” (Het Nieuws van den Dag; 3-6-1890)

“Anton Sistermans, mede uit Frankfort a/M., maakte niet minder indruk door zijne diepe, klankvolle stem, uitnemende voordracht en articulatie en zuiverheid van toon […] Sistermans had de welwillenheid, in de tweede afdeeling een paar liederen “Mijne moedertaal”, van Brandts Buys, en “Stille der Nacht”, van Franz Abt, voor te dragen, waarmede hij veel succes behaalde” (Leeuwarder Courant; 3-6-1890)

Sistermans zong op 9 december 1890 één van de baspartijen in ‘Edith’ van Heinrich Hofman bij Musis Sacrum in het Maison Stroucken – het huidige Theater Bellevue – te Amsterdam naast de sopraan Louise Mulder:

“Zijn stem is zeer schoon vol van klank, mollig, krachtig en omvangrijk. Daarbij hoort men aan zijn toonvorming, aan de duidelijkheid van zijn uitspraak, aan zijn wijze van zeggen en aan zijne muzikale vertolking, dat deze zanger met groote zorg zijne natuurlijke gaven heeft ontwikkeld. Ik vind voor hem alleen woorden van lof; ik zie in hem een sieraad voor onze schoone kunst. Van den aanvang der partij van Runolf tot aan het einde wekten zijn zang en zijn voordracht mijne belangstelling, en herhaaldelijk voelde ik het in mij tintelen. Dan weet men, dat men niet karig met loftuiting behoeft te zijn, wijl men zich bevindt tegenover een gestempeld kunstenaar […] inderdaad zie ik in Anton Sistermans een man, wien thans en in de toekomst als baryton een zeer schoone loopbaan mag voorspeld worden” (Het Nieuws van den Dag; 13-12-1890)

Op 19 december 1890 was hij te horen bij de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst afdeling Utrecht in Tivoli in de ‘Messiah’ van Händel (Het Nieuws van den Dag; 19-12-1890).


1891
Anton Sistermans gaf op 24 maart 1891 tijdens een concert in de Groote Zaal der Sociëteit Harmonie te Rotterdam met het Orkest van de Hoogduitsche Opera een concert met liederen. Te horen waren “Verrat” van Brahms, “Es musz was wunderbares sein” van Franz Ries, “Wegewart” en “Es stand ein Veilchenstrauss” van Jan Brandts Buijs, “Twee Kerelen” van Peter Benoit, “ln het Zonnige Hoveken” van Ludwig Felix Brandts Buijs en “Matrozenlied” van Alex. W.A. Heyblom:

“Anton Sistermans verrukte de toehoorders met de voordracht van een 7-tal liederen. Zijn roem is kort van dagteekening, maar niettemin reeds alom verspreid. Waar hij zingt, zal hij immer buitengewonen bijval vinden, gelijk hij haar hedenavond vond” (Rotterdamsch Nieuwsblad; 26-3-1891)

Op 10 juli 1891 was de generale repetitie in Zutphen voor een uitvoering van ‘Paradies und Peri’ van Schumann, waaraan Anton Sistermans meewerkte:

“Anton Sistermans vervulde met veel talent de baspartij. Wat ik dezen winter bü den nog jongen zanger opmerkte, trof mij ook nu: zijn orgaan is zeer schoon van timbre en zijn wijze van zingen heeft zeer groote hoedanigheden. Hij heeft nu slechts voort te gaan op den ingeslagen weg en daarbij vooral het bewustzijn op den voorgrond te doen treden, dat hij nooit zijn stem behoeft uit te zotten om de ruimte geheel te vullen, en men mag in hem een der allerbeste zangers uit den tegenwoordigen tijd begroeten” (Het Nieuws van den Dag; 14-7-1891)

Sistermans gaf in oktober 1981 met pianist Karel Textor een recitalreeks in Nederland. Zo zong hij op 15 oktober 1891 in Rotterdam, op 23 oktober in Concertzaal Van der Wielen te Leewarden en op 24 oktober in Odéon te Amsterdam:

“Deze barytonzanger, die van het Muziekfeest van 1880 de aangenaamste herinneringen hier had achtergelaten, had voor de “gerechte helft” aandeel in het succes van den avond. Zijn meesterstuk was wel de LiederCyklus: Dichterliebe van Heine-Schumann. Onvermoeid, met een bezwaarlijk te overtreffen voordracht, vertolkte hij met zijne prachtige stem deze zoo innige gevoelsuitingen van dichter en componist beiden, nu eens krachtig en diep, dan weer los en zwierig. Hij Sleepte zijn auditorium dan ook ten zeerste mede. Niet minder echter was dit ook met de volgende nos. het geval. Zijn zang, hoe forsch ook, gaat nooit tot ruwheid over; zijne pianissimo B zijn altijd even zuiver en gekuischt. Ofschoon de melodie van Torn der Reimer soms wel wat banaal is, de heer Sistermans droeg dit no. zóo voor, dat dit, trouwens kleine, gebrek over het hoofd kon worden gezien. Keurig waren o. a. ook zijn Bekentenis van Brandts Buys on Twee Kerelen van Benoit. Ook hij werd na ieder no. en ten slotte meermalen teruggeroepen. Hoeveel hij ook had gezongen, hij toonde zijne onvermoeidheid, door nog een ander lied van Brandts Buys als toegift te schonken” (Leeuwarder Courant; 26-10-1891)

Op 15 en 16 december zong Sistermans bij Toonkunst te Utrecht in het oratorium ‘Szenen aus Goethes Faust’ van Schumann. Tot de overige solisten behoorde opnieuw Louise Mulder, die in dat jaar met haar debuutoptredens bij de Bayreuther Festspiele als Zweite Knappe in ‘Parsifal’ en Ein junger Hirt in ‘Tannhäuser’ de eerste Nederlandse zangeres in Bayreuth was (De Gooi- en Eemlander; 12-12-1891).

Sistermans zong op tweede kerstdag 26 december 1891 ‘s middags in een Matinée Musicale en ‘s avonds in een Populair-Concert in het Concertgebouw van Amsterdam (Het Nieuws van den Dag; 25-12-1891).


1892
In deze beginjaren van zijn zangersloopbaan was Anton Sistermans slechts incidenteel in Nederland te horen.

Huwelijk Anton SistermansIn april 1892 gaf hij kennis van zijn verloving met Christine C. Eijssell te Frankfurt (Java-Bode; 18-5-1892). En op 21 december werd bericht over hun huwelijk te Frankfurt (Soerabaijasch Handelsblad; 22-12-1892).


1893
Anton Sistermans zong op 9 december 1893 ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de ‘Liedertafel Oefening en Uitspanning’ in Den Bosch in ‘Die Legende von der Heiligen Elisabeth’ van Franz Liszt naast onder anderen Jos Orelio. Op 10 december zong hij bij de Liedtafel nog in een fragment uit de derde akte van ‘Tannhäuser’ (Nieuwe Tilburgsche Courant; 17-12-1893).


1894
Anton Sistermans trad in maart 1984 op in Kopenhagen (Het Nieuws van den Dag; 10-3-1894).

Op 25 november 1894 werkten hij en Anton van Rooy in Frankfurt mee aan een concert van Julius Stockhausen, waarbij Sistermans liederen van Brahms zong (Rotterdamsch Nieuwsblad; 20-11-1894).

Sistermans was op 28 november 1894 terug in het Concertgebouw van Amsterdam bij Toonkunst in het oratorium ‘Paulus‘ van Mendelssohn naast Aaltje Noordewier-Reddingius, Pauline de Haan-Manifarges en Franz Litzinger onder leiding van Julius Röntgen:

“de heer Sistermans wel en hij wist aan de partij van Paulus in het tweede deel het juiste relief te geven” (Algemeen Handelsblad; 29-11-1894)

Op 21 december 1894 zong hij in Frankfurt ‘Winterreise’ van Schubert (Rotterdamsch Nieuwsblad; 17-12-1894).


1895
Anton Sistermans werkte rond pinksteren 1895 ter gelegenheid van het 72ste Nederrijnsche Muziekfeest mee aan een concert in Keulen. Op de eerste dag van het muziekfeest op 2 juni 1895 werd ‘Die Jahreszeiten’ van Haydn opgevoerd:

“De solisten voldeden niet zoo goed, ten minste Marcella Sembrich en Kaufmann niet. De zang en voordracht van Sistermans worden echter zeer geroemd” (Java-Bode; 7-8-1895)

Een dag later werkte Sistermans mee aan een uitvoering van “Fausts Verklärung” uit ‘Szenen aus Goethes Faust’ van Schumann naast de bariton Karl Perron. Eugen d’Albert was op piano de enige instrumentale solist (Java-Bode; 7-8-1895).

Op 30 juni 1895 overleed zijn schoonmoeder Christina Cornelia van Gessel op 55-jarige leeftijd, drie weken nadat haar echtgenoot H.E. Eijssell te Soerabaja was overleden (Het Nieuws van den Dag; 5-7-1895).

De zangvereeniging ‘Concordia’ te Leeuwarden voerde met het Groninger Harmonie-orkest onder leiding van de Groninger J.H. Bekker in de grote Harmonie-zaal van Leeuwarden op 20 november 1895 ‘Szenen aus Goethes Faust’ van Schumann op en naast Anton Sistermans in de baspartij zong onder anderen de bariton Anton van Rooy:

“Een fraaie stem, kracht en pakkende voordracht kunnen overal steeds op waardeering rekenen. Sistermans heeft dit alles, gelijk men weet. Waar zijne stem zich in de hooge tonen ontwikkelde, was nochtans de zuiverheid soms niet boven bedenking verheven […] Bij zonder onderscheidde hij zich ook nu weder door duidelijke en juiste uitspraak van den tekst” (Leeuwarder Courant; 2-12-1895)

Rond 1895/1896 droeg de componist Alexander von Zemlinsky zijn dertien ‘Lieder Op. 2’ aan Anton Sistermans op.


1896
Anton Sistermans werkte begin 1896 mee aan een uitvoering van het oratorium ‘Les Béatitudes’ van César Franck in Straatsburg onder leiding van Franz Stockhausen. De overige solisten waren de sopraan Julia Uzielli en Jos Orelio (Algemeen Handelsblad; 5-3-1896).

Op 16 maart 1896 zong Anton Sistermans de wereldpremière van de orkestrale versie van ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ van Mahler Berlijn. De Berliner Philharmoniker stond onder leiding van Gustav Mahler zelf. Mahler had de liederen tussen 1884 en 1885 voor stem en piano gecomponeerd en tussen 1893 en 1896 voor orkest bewerkt.

Sistermans was op 28 april 1896 te horen bij het ‘Gemengd Koor’ te Rotterdam in het ‘Messa da Requiem’ van Verdi naast Aaltje Noordewier-Reddingius, Pauline de Haan-Manifarges en Johan Rogmans (De Telegraaf; 29-4-1896).

Op 15 mei 1896 werkte hij mee aan een liederenavond van Hans Pfitzner in Frankfurt. Hier voerde Sistermans de ‘Fünf Lieder, Op. 9’ uit, die Pfitzner aan hem had opgedragen (Rotterdamsch Nieuwsblad; 5-5-1896).

De 70ste verjaardag van Julius Stockhausen op 22 juli 1896 werd in Frankfurt op feestelijke wijze gevierd. ’s Morgens was door leerlingen en vereerders van de bekende zangdocent een feestmatinee gegeven. Onder de toehoorders behoorde onder anderen Max Bruch, die zijn eigen compositie ‘Festgesang’ dirigeerde. Anton Sistermans dirigeerde het koraal “Sei Lob und Preis mit Ehren” uit de cantate ‘Wir danken Dir, Gott’, BMV 231 van Bach, die werd gezongen door een koor van leerlingen. Sistermans maakte tevens deel uit van een kwartet dat daarna vier kwartetten van Brahms uitvoerde. Later zong Sistermans nog enkele ‘Müllerlieder’ van Schubert (Rotterdamsch Nieuwsblad; 24-7-1896).

Op 6 november 1896 zong Sistermans bij de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in de Harmonie te Rotterdam in ‘Die Schöpfung’ van Haydn (Het Nieuws van den Dag; 6-11-1896).

Anton Sistermans voerde drie dagen later op 9 november 1896 in de Bösendorfer zaal van Wenen de wereldpremière uit van de ‘Vier ernste Gesänge’ van Johannes Brahms begeleid door de 20-jarige, Nederlandse pianist Coenraad V. Bos. Brahms had de liederen in 1896 naar aanleiding van het herseninfarct van zijn vriendin Clara Schumann op 26 maart 1896 gecomponeerd, anticiperend op haar overlijden. Brahms voltooide de cyclus op zijn verjaardag 7 mei 1896 en droeg hem op aan de kunstenaar Max Klinger (Het Vaderland; 2-4-1922).

Voor Het Vaderland van 2 april 1922 schreef Sistermans een artikel met persoonlijke herinneringen aan Johannes Brahms naar aanleiding van diens 25ste sterfdag. Enkele citaten hieruit:

“Ik heb het groote voorrecht genoten hem meer van nabij te hebben gekend en bij mijn veelvuldige aanwezigheid te Weenen veel en dikwijls met hem samen te zijn geweest. Ik ontmoette Brahms voor het eerst te Frankfort ten huize van mijn grooten meester Julius Stockhausen. Dit was in het jaar 1890 of 1891.

In het jaar 1892 of 1893 debuteerde ik te Weenen met de gevreesde baspartijen in de h-moll Messe van Bach. Het succes was toch van dien aard dat ik van toen af jaren lang geregeld voor minstens twee liederavonden te Weenen geëngageerd werd, buiten de andere concerten (oratoriums etc). Ik verzuimde nooit Brahms te bezoeken. Hij was voormiddags in zijn woning Karlsgasse 4 steeds te treffen en ontving gaarne vreemde kunstenaars, liet zich gaarne vertellen wat men zooal op de vele reizen in de Duitsche en buitenlandsehe muziek-centra meemaakte, informeerde met belangstelling naar nieuwe verschijningen zoowel op ’t gebied der scheppende als de uitvoerende muzikale kunst, enz. Ik trof hem altijd goed geluimd aan; steeds presenteerde hij een dikke, zware Oostenrijksche sigaar gewoonlijk met de woorden „Wollen Sic eine unserer schlechten Zigarren rauchen?” Ik moest in het hoekje van de ouderwetsche canapé plaats nemen en dan begon het vragen en antwoorden.

Dikwijls inviteerde hij mij om met hem te gaan eten in zijn stamlokaal Zum rothen Igel een oer-gemoedelijk kelderachtig lokaal vol knusse hokjes en hoekjes (nu reeds lang gesloopt). Na het eten ging men dan in het Stadspark een kopje koffie drinken.

Bij de morgenbezoeken in de Karlsgasse had ik ook meermalen het voorrecht mot Brahms te mogen musiceeren. Vele zijner liederen heb ik bij hem gezongen en vele eigenaardigheden zijner eigen opvatting der composities zijn mij onuitwischbaar in het geheugen gebleven. Hij was echter heelemaal niet pietlutterig en liet de opvatting van een gezond-muzikaal voelend kunstenaar gaarne gelden. Vandaar ook de sobero aangiften voor de voordracht in al zijn composities. Daarover sprekend deed hij eens één zijner vele paradoxale uitingen: Wenn ich vom Orchester einmal ein grosses fortissimo haben will sehreibe ich quasi niente dabei.

Het liefste hoorde Brahms echter liederen van Schubert en nu moet ik van dien onvergefelijken morgen vertellen toen wij met de Winterreise bezig waren en ik het eene lied na ’t andere zingen moest, totdat misschien wel 15 of meer van dezen cyclus gegeven waren. Plotseling staat Brahms op: Nun werde ich Ihnen ‘mal was schöns zeigen. Hij ging naar zijn bibliotheek en haalde een bundeltje Schubert-manuscripten voor den dag. Hij zette ze op de piano en ik moest verder zingen. Welke liederen dat waren herinner ik me niet meer heel zeker, wel weet ik dat der Wanderer er bij was. Schuberts handschrift op de piano, Brahms aan de piano en ik — Wurm —!!!

Zoo gingen eenige jaren heen en het fatale jaar 1896 brak aan. In Mei kwam Brahms in Duitschland ter begrafenis van Clara Schumann. Hij had toen het manuscript van zijn Zwanenzang (Vier ernste Gesänge für eine Bassstimme) bij zich en toonde het aan zijn Crefelder vrienden.

Op een herfstmorgen 1896 kreeg ik een boodschap van Stockhausen, ik mo«2st direclt bij hem komen. Wat was het geval? Stockhausen had een proefdruk (Bürstenabzug) van de Vier Ernste Gesangie van den uitgever Simrock toegezonden gekregen. Natuurlijk moest ik die onmiddellijk leren en studeerde ze dan met den grooten meester. Met dit laatste Opus van Brahms zijn voor mij onvergetelijke gebeurtenissen verbonden. In November 1896 had ik het voorrecht ze het eerst uit te voeren in de Bösendorfor zaal te Weenen, die heerlijke, prachtige zaal, nu ook reeds gesloopt. Bij mijn aankomst aldaar zocht ik Brahms onmiddellijk. Ik schrok toen ik hem zag; geheel vermagerd en geel zag hij er uit. Ik had het rolletje met de Gesänge bij me en hoopte ze met hem te kunnen doornemen, maar hij zocht allerlei uitvluchten en beloofde mij den volgenden avond van uit de solistenkamer te komen luisteren (hij deed dat meermalen). Wie echter niet kwam was Brahms. De volgenden morgen bezocht ik hem weer. Hij had allerlei verontschuldigingen en zeide, dat hij de Gesänge wel eens in een kleinen, intieme kring zou willen hooren […] Ik ben er vast van overtuigd, dat Brahms zijn Opus niet hooren wilde, of liever gezegd er niet toe besluiten kon uit vrees dat, in zijn zieken toestand, de ontroering hem overmeesteren zou.

Twee dagen voor zijn dood zag ik hem het laatst. Ik bezocht hem als gewoonlijk voormiddags. Brahms hield, zooals ik reeds zeide, niet van frasen en opmerkingen over zijn uitzien enz. gedurende zijn ziekte hield ieder die hem kende voor zich. Op dien morgen echter vond ik werkelijk dat hij er iets frisscher uitzag en zeide het hem. „Nein”, antwoordde bij, „es geht sehr schlecht”, ich kann keine Musik mehr hören, ich lese blos noch Bach.”

Ik nam afscheid niet wetende dat het ’t laatste reeds zou zijn! Ik moest naar Troppau om den Paulus te zingen; toen wij solisten ’s morgens weer afreisden waren eenige bestuursleden van de zangvereeniging aan den trein die ons mededeelden dat Brahms gestorven was.<

Er was juist te Weenen een groote concertcyclus aan den gang van het Berlijnsche Pliilharmonische orkest onder Nikisch, Mottl en Weingartner. Het concert van den volgenden avond het eerste onder Weingartner moest, gedeeltelijk in een Trauerfeier voor Brahms veranderd worden. Na de tragische ouverture zong ik toen No.3 en 4 der Ernste Gesänge. Den volgenden of den daarop volgenden dag begroeven wij hen, naast Beethoven en Schubert” (Het Vaderland; 2-4-1922)