In de serie ‘Nederlandse premières’ worden de eerste opvoeringen van opera’s in Nederland belicht. In deel 6: ‘La Cenerentola’ van Gioachino Rossini.

 

De opera ‘La Cenerentola’ van Gioachino Rossini (1792-1868) beleefde haar wereldpremière op 25 januari 1817 in het Teatro Valle van Rome. De Nederlandse première van ‘La Cenerentola’ vond ruim 28 jaren later plaats. Het gezelschap Théâtre Italien liet op zaterdag 27 september 1845 om 19.30 uur in de Italiaansche Schouwburg in de Amstelstraat van Amsterdam het Nederlandse publiek voor het eerst met deze opera kennismaken.

“Een kenmerk van de periode na 1840 was de groote opbloei van de opera […] In 1832 en daarna nog gedurende enkele seizoenen gaven er doortrekkende gezelschappen Italiaansche opera’s. Sinds sprak men zelfs van den Italiaanschen schouwburg in de Amstelstraat.” (Worp – Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772; (ed. J.F.M. Sterck). S.L. van Looy, Amsterdam, 1920)

De titelrol in de Nederlandse première van ‘La Cenerentola’ werd gezongen door de mezzosopraan Camilla Costa-Tamplini

Don Ramiro was de tenor Castigliano, Don Magnifico was de bas Carlo Rocca, Clorinda was de sopraan Teodolinda Gerli, Tisbe was de mezzosopraan Enrichetta Berini, Dandini was de bariton Mancusi en Alidoro was de bas Cortelli

“Mw. Costa Templini, die rol van Angelina, de beminnelijke en bescheidene asschepoester, vervulde, bezit een gunstig theatraal voorkomen en eene volle, welluidende en buigzame altstem, van welke zij met omzigtigheid gebruik weet te maken. De herhaalde toejuichingen en terugroepingen van het publiek getuigden, dat hare verdiensten naar waarde erkend werden. Vervolgens verwierf zich mede bijzonderen bijval de Heer Rocca, komieke bas, als Don Magnifico. Hij vertoonde dit burlesk karakter met al de vereischte overdrijvingen van hoogmoed, kruiperij, gramschap, teleurstelling enz. Zijn voordeelig voorkomen afstekende met het prachtige ouderwetsche kostuum en koddig masker, en zijne fiksche welluidende stem verhoogden de komiciteit van voordragt en gebaren zoo zeer, dat hij ook die toeschouwers tot lagchen dwong, welke de taal niet verstonden. Van de overige medewerkenden hebben zich behalve dien onderscheiden de Heer Mancusi als Dandini, en de Heer Castigliano als Don Ramiro welke beide aan het publiek reeds van de voorstellingen van Marino Falliero voordeelig bekend waren. De rollen van Clorinda, Tisbe en Alidoro werden door de Dames Gerli en Berini en den Heer Cortelli redelijk wel vervuld, terwijl het koor en orkest weinig te wenschen overlieten; zoodat de algeheele uitvoering dezer geestige en schitterende opera van den vermaarden Rossini aan het kunstminnend publiek een streelend genot verschafte, en naar wij te regt mogen verwachten, nog meer malen zal verschaffen” (Algemeen Handelsblad; 1-10-1845).

Na de première werden door het Théâtre Italien nog zeker vier voorstellingen gegeven op 29 september, 4 en 15 oktober en 3 november 1845.