opera / operette

CD van de Maand***** De zoektocht van het CD-label Opera Rara naar vergeten opera’s en operettes uit de 19e eeuw heeft een bijzondere opname van de operette ‘Fantasio’ van Jacques Offenbach (1819-1880) opgeleverd. ‘Fantasio’ ging op 18 januari 1872 in de Opéra-Comique van Parijs zonder groot succes in première. Na slechts tien opvoeringen werd de operette van het repertoire gehaald en daarna zou zij nog enkele kortdurende oplevingen in Wenen, Graz en Berlijn beleven. Van die uitvoeringen zijn slechts een pianouitstreksel van de Parijse voorstelling en een geherorkestreerde, Weense editie overgeleverd. Omdat dit de enige, bekende bronnen leken, is ‘Fantasio’ lange tijd niet opgevoerd, totdat Jean-Christophe Keck aan de hand van diverse manuscripten – inclusief een handgeschreven libretto – de uitgave van de wereldpremière reconstrueerde. Deze versie werd door de Opéra Rennes in 2000 voor het eerst opgevoerd en stond centraal voor Opera Rara’s concertuitvoering van ‘Fantasio’ op 15 december 2013 in de Royal Festival Hall van Londen. In dezelfde maand werd in de studio Henry Wood Hall van Londen een geluidsopname van de productie gemaakt, die nu is uitgegeven op CD. De Britse mezzosopraan Sarah Connolly is een zwaarmoedige, warme, charmante en standvastige Fantasio, een jonge student uit München die zich als nar verkleed om in de nabijheid van zijn geliefde prinses Elsbeth te kunnen komen. De rol werd tijdens de première gezongen door niemand minder dan Galli-Marié. Luister naar Fantasio’s “Ballade à la Lune” in de eerste akte, waarvan een alternatieve versie opgenomen is in de bijlage op de tweede CD. En ook naar haar aria “Pleure, le ciel te voit”, die Offenbach voor de première schrapte. Prinses Elsbeth wordt gezongen door de Amerikaanse sopraan Brenda Rae, die elegantie en frisheid combineert. Zij heeft maar liefst in elke akte een aria. De Canadese bariton Russell Braun is een viriele prins van Mantua, die dingt naar de hand van Elsbeth. Luister naar zijn schitterende vertolking van de aria “Je ne serai donc jamais” met een mooie voix mixte hoge G. De acht bijrollen zijn eersteklas bezet en dat is belangrijk om een ensemblewerk als deze Offenbach-operette te laten slagen. Het Opera Rara Chorus kruipt vol overgave in de verschillende rollen van de knechten, dienstmeisjes, studenten, officieren, hovelingen en stadsmensen. Dirigent Mark Elder – die zelf nog even in een spreekrol tevoorschijn komt – zorgt met het Orchestra of the Age of Enlightenment voor mooie fraseringen, nauwkeurig samenspel en helderheid. Het CD boekwerk bevat een fraai essay in het Engels, synopses in het Engels, Duits, Frans en Italiaans en het libretto in het Frans met Engelse vertaling. Deze wedergeboorte van ‘Fantasio’ is een belangrijke bijdrage aan de waardering van de theatercomponist Offenbach en het belang van deze nieuwe opname kan niet worden overschat!
Opera Rara ORC 51 (2CDs)

CD_Weinberger_Walhall***** Švanda Dudák’ is een opera in twee akten van de Tsjechische componist Jaromír Weinberger (1896-1967). De opera ging op 27 april 1927 in Praag in première en werd zo geliefd dat zij in niet minder dan 17 talen werd opgevoerd. In 1939 vluchtte de Joodse Weinberger voor de Nazi’s naar Amerika, gaf daar les en componeerde nog wel, maar zijn muziek behaalde nooit meer de populariteit van daarvoor. In 1967 pleegde Weinberger zelfmoord nadat hij te horen had gekregen dat hij een hersentumor had. ‘Švanda Dudák’ wordt nauwelijks nog opgevoerd, alleen de orkestrale tussenspelen verschijnen nog wel eens op het concertrepertoire. Er bestaan zover bekend vier opnamen van ‘Švanda Dudák’: live-registraties in het Italiaans (Milaan, 1958), in het Tsjechisch (Naxos, 2003) en in het Duits (Profil, 2012) en een studio-opname in het Duits (CBS, 1980). Daar is nu een uitgave van een opname van de Frankfurter radio-uitzending van de opera uit 1948 bijgekomen. We bevinden ons in de Bohemen tijdens sprookjestijd. Švanda (bariton Karl Schmitt-Walter) en Dorota (sopraan Betina Brucker) zijn inmiddels een week getrouwd en zij verbergen de rover Babinský (tenor Karl Friedrich) in hun huis. Babinský overtuigt Švanda om op avontuur te gaan. Zij komen aan bij het hof van de Koningin (mezzosopraan Christa Ludwig), die onder de betovering is van een Magier (bas Josef Lindlar). Švanda verbreekt de betovering met zijn doedelzakspel en de Koningin wordt verliefd op hem. Maar als Dorota verschijnt laat de Koningin de avonturiers opsluiten en ter dood veroordelen. Tijdens de executie betovert Švanda de aanwezigen met zijn doedelzak en weten zij te ontsnappen. Dorota vraagt Švanda of hij de Koningin heeft gekust en hij antwoord dat hij naar de hel mag gaan als dat zo was, vergetende dat hij dat wel degelijk had gedaan. Aangekomen in de hel vraagt de Duivel (bas Wolf Heide) aan Švanda om voor hem te spelen. Babinský verschijnt en bewerkstelligt de vrijlating van Švanda door tijdens een kaartenspel van de Duivel te winnen. Uiteindelijk worden Švanda en Dorota herenigd en gaat Babinský op zoek naar een nieuw avontuur. ‘Švanda Dudák’ is een spannende opera met fantastische muziek, die het verdient om vaker uitgevoerd te worden. Luister naar het duet van Dorota en de Magier in de eerste akte, de bekende Polka en de Fuga na het kaartenspel in de tweede akte en het finaleduet van Dorota en Švanda en je hoort waarom! Wellicht komt er ooit nog een revival van de bijna tien opera’s van Weinberger, zoals dat ook bij Schreker en de andere “Entarteten” gebeurde. Aanvullend op de Walhall-uitgave vier fragmenten (een kwartier) van de Italiaanse RAI-uitvoering van ‘Švanda Dudák’ uit 1958 met een briljante Leyla Gencer als Dorota. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en de rolverdeling helaas geen verdere informatie.
Walhall WLCD 0377 (2CDs)

CD_Zemlinsky_LPO**** De opera ‘Eine florentinische Tragödie’ van Alexander Zemlinsky (1871-1942) ging op 30 januari 1917 in Stuttgart in première. Zemlinsky schreef voor het werk zelf het libretto aan de hand van een vertaling van het onvoltooide toneelstuk ‘A Florentine Tragedy’ van Oscar Wilde. Het verhaal speelt zich af in het 16e-eeuwse Florence, waar Simone zijn vrouw Bianca betrapt met de prins Guido Bardi. Uiteindelijk wurgt Simone de prins in een gevecht, wordt hij door zijn echtgenote in bewondering omarmt en neemt hij – ook muzikaal – de rol van de prins over. Op 26 september 2012 werd de opera uitgevoerd in de Royal Festival Hall van Londen en de opname van de uitvoering is nu door het London Philharmonic Orchestra op hun eigen label uitgebracht. De tonale muziek van Zemlinsky combineert Laatromantiek met verismo en even hoor je zelfs ‘Der Rosenkavalier’ nog voorbijkomen. De bariton Albert Dohmen zingt opnieuw Simone – er zijn al meerdere opnamen met hem als Simone – en hij is met zijn kernachtige bariton geloofwaardig als de krachtige koopman uit Florence. De mezzosopraan Heike Wessels is Bianca en zij is de openbaring van de opname. Wessels is verbonden aan het operahuis van Mannheim en een heuse Wagnerzangeres. De tenor Sergey Skorokhodov is een lyrische Prins Guido. Het London Philharmonic Orchestra onder leiding van dirigent Vladimir Jurowski schildert de sinistere sfeer schitterend met een kleurrijk orkestraal achtergrond. Ook in de aanvullende ‘Sechs Gesänge nach Gedichten von Maurice Maeterlinck’ werd Zemlinsky geleid door het “verraad en verlies” van zijn geliefde Alma aan Mahler. Alma Mahler zou ook portret hebben gestaan voor Bianca in ‘Eine florentinische Tragödie’. De liederen kenmerken zich door tederheid vermengd met droefheid en de muziek van Mahler komt ook meer dan eens om de hoek kijken. Zij werden uitgevoerd door de Duitse mezzosopraan Petra Lang, die  de liederen op 22 september 2010 zong met het London Philharmonic Orchestra onder leiding van Jurowksi in de Royal Festival Hall. De liederen komen bij Petra Lang echter niet uitstekend uit de verf, want zij klinkt muzikaal en vocaal onstabiel. De verzengende en indringende vertolking van Felicity Palmer op de oude BBC opname verdient de voorkeur. Het CD boekje bevat essays in het Engels, het libretto slechts in Engelse vertaling, de teksten van de ‘Sechs Gesänge nach Gedichten von Maurice Maeterlinck’ in het Duits met Engelse vertaling en de biografieën van de musici.
LPO 0078 (1CD)

CD_Opera-de-Paris_Malibran**** Het label Malibran heeft een box met tien CDs uitgebracht onder de titel ‘1900-1960 L’Opéra de Paris; Une Histoire Sonore’. Als je het overzicht bekijkt valt op hoeveel belangrijke, Franse opera’s vroeg of laat hun weg naar de L’Opéra de Paris vonden. CD 1 van de box besteedt aandacht aan de barokke en klassieke periode met Rameau, Gluck, Mozart en Cherubini. De CD opent met zes korte, maar interessante radiofragmenten van een voorstelling van ‘Les Indes Galantes’ van Rameau uit 1954. Daarnaast niet eerder uitgebrachte live-opnamen van Mado Robin in de aria’s van de Koningin van de Nacht op 22 december 1954! CD 2 presenteert fragmenten uit Grands Opéras, die bij de L’Opéra de Paris in wereldpremière gingen. Hier opnamen uit onder andere ‘La Juive’ van Halévy en uit vier opera’s van Meyerbeer. Luister naar “Fille des Rois” uit ‘L’Africaine’ door Léon Melchissédec die Nélusko in 1883 in Palais Garnier zong (opname 1906) en “Plus blanche que la blanche hermine” uit ‘Les Huguenots’ door Jules Gauthier (opname 1901). Deze opnamen staan niet op de twee Meyerbeer-boxen van Marston! CD 3 is gewijd aan Berlioz, Gounod en Saint-Saëns. Van Gounod onder andere fragmenten uit drie opera’s, die bij de L’Opéra de Paris in première gingen: uit ‘Le Tribut de Zamora’ (opname van Zélie de Lussan, 1906), uit ‘Polyeucte’ en uit ‘Sapho’ (Félia Litvinne, 1904). Van Saint-Saëns zijn er opnamen uit ‘Ascanio’ (uit 1902 van Jean Lassalle, die in 1890 tijdens de wereldpremière in L’Opéra zong) en uit ‘Henry VIII’. CD 4 behartigt maar liefst tien opera’s van Massenet, waarvan ‘Le Cid’, ‘Le Mage’, ‘Le Roi de Lahore’ en ‘Thaïs’, die bij de L’Opéra hun wereldpremière beleefden. In het boekje wordt vergeten bij de opname van Lucien Muratore in ‘Ariane’ en van Agustarello Affre in ‘Le Mage’ te vermelden dat zij de “createurs” waren. Wel wordt het vermeld bij het fragment van Jean Lassalle in ‘Le Roi de Lahore’ uit 1902. Boeiend ook het uitstekend geremasterde live-fragment van ‘Le Cid’ uit de New Yorkse Metropolitan van 1902. Op deze CD overigens een aantal gemiste kansen om opnamen van zangers van de wereldpremières (niet van de L’Opéra) te includeren: Geen Emma Calvé in ‘Sapho’, geen Georgette Brejean-Silver in “Qui dans la bois” uit ‘Manon’ – zong niet in de originele cast, maar Massenet componeerde de Fabliau speciaal voor haar – en geen Ernest van Dijck in ‘Werther’. CD 5 behandelt met name Franse zangers in Verdi en CD 6 in Wagner. CD 7 en 8 tonen een aantal eind 18e en begin 19e-eeuwse opera’s en hun “createurs” die voor het eerst aan de L’Opéra plaatsvonden. Op CD 7 Maurice Renaud en de energieke Rose Caron in ‘Sigurd’ van Reyer, Lucien Muratore en Vanni-Marcoux in ‘Monna Vanna’ van Février, Albert Vaguet in ‘La Cloche du Rhin’ van Samuel Rousseau, Fanny Heldy in ‘Antar’ van Gabriel Dupont en Miguel Villabella in ‘L’Illustre Fregona’ van Laparra. Ook fantastisch het fragment van een repetitie van ‘Vercingétorix’ van Canteloube met een fenomenale Georges Thill! Op CD 8 opnieuw Georges Thill als “createur” in ‘Marouf’ en ‘Rolande et le Mauvais Garçon’ van Rabaud en Jean Noté in ‘Le Roi de Paris’ van Georges Hue. Verder vier interessante fragmenten uit ‘L’Aiglon’ van Honegger / Ibert van een radio-uitvoering op 11 januari 1956. CD 9 concentreert zich op de opera’s van 20e eeuw. Luister naar de het fragment uit ‘Pénélope’ van Fauré van een concertuitvoering uit 1951. Misschien zong Georges Jouatte de rol van Ulysse in de eerste opvoering in de L’Opéra in 1943 naast Germaine Lubin, maar hij was niet de “créateur” zoals het boekje zegt. Hetzelfde kan gezegd worden over Denise Duval en Liliane Berton, die te horen zijn in fragmenten uit ‘Dialogues de Carmélites’. CD 10 tenslotte is met name belangwekkend voor de Franstalige opname uit 1943 van de finale II uit ‘Der Rosenkavalier’ met Lucien Huberty, de eerste Franse Ochs. Het zijn maar een paar voorbeelden van de boeiende opnamen op deze box. Een aantal Franse componisten ontbreekt: Geen Debussy, geen Ravel, geen Offenbach en geen Bizet, ook al weet iedereen wel waarom. Het boekje bevat prachtige foto’s, mooi vormgegeven, maar het essay van José Pons is niet erg bijdragend aan de opnamen en er zijn geen biografieën van de zangers.
Malibran CDRG 215 (10CDs)

CD_Callas_Casta Diva_IDIS**** In de vergelijking! Vergelijken van interpretaties is een interessante manier om te horen hoe verschillende zangers uitdrukking geven aan hun partij. Ook boeiend is het om diverse uitvoeringen van één aria door één bepaalde zanger in de loop van zijn carrière te beluisteren. Op de dubbel CD ‘Maria Callas sings Casta Diva’ van het label IDIS is het mogelijk om tien verschillende uitvoeringen van de aria “Casta Diva” uit ‘Norma’ van Vincenzo Bellini (1801-1835) door de sopraan Maria Callas te vergelijken. Callas zong de titelrol van ‘Norma’ 92 keer. Toen zij “Casta Diva” in 1949 in de studio van Turijn opnam, had Callas de rol nog maar twee maal gezongen. Zij zingt de cavatina in deze opname nog niet zo introvert als later, maar heeft grote aandacht voor dynamische details en de versieringen. Aan het einde van de cavatina zingt zij een vederlichte, dalende toonladder vanaf de F. Luister naar haar stromende lijnen en gepolijste klank in de cabaletta – zonder da capo – afgesloten met een ronde C met vooraf een voor haar in die jaren gebruikelijke G. Later zou zij de cabaletta nog meer verfijnen, maar nooit meer zong zij haar met zoveel stemschoonheid. In de live-opnamen van 1949 (Buenos Aires) en 1950 (Mexico City) hoort men in het recitatief haar afgedonkerde kleur waarmee zij Norma een heroïsch geluid wil geven, maar tegelijk ook agressief klinkt. In de cavatina haalt zij vervolgens de druk van de stem, maar deze bezit nog niet de mysterieuze sfeer van haar latere vertolkingen. In de opname van 1952 in Londen zijn de cavatina en cabaletta bijna een semitoon te laag overgezet en dat is jammer. In het recitatief geeft Callas al meer balans in kleur en woordbetekenis, in de cavatina neemt zij alle rust en in de cabaletta zet zij de hoge C een halve maat te vroeg in! In het recitatief van de opname in Trieste uit 1953 hoort men Boris Christoff als Oroveso. Opvallend hier hoe fraai het recitatief inmiddels in balans is. In de Milanese studio-opname van de integrale ‘Norma’ uit 1954 brengt Callas donkere kleuren uit het recitatief mee naar de cavatina waardoor er een beter evenwicht tussen deze delen ontstaat. De cabaletta bezit helaas niet de bloeiende fioratura van de eerdere opnamen. Tijdens de concertuitvoering van 1955 in Rome klinkt het recitatief welbewust en minder heroïsch, de cabaletta is goed uitgewerkt, maar de cavatina is niet vlekkeloos. De 7 december 1955 opvoering in Milaan van ‘Norma’ kwam na de 1955 Scala ‘Lucia’ met Herbert von Karajan en laat Callas horen op haar hoogtepunt. De “vrouw” Callas schijnt hier door de hele opkomst van Norma heen. Alles lukt, klopt en past. Zelfs de hoge C aan het einde van de cabaletta is rond. Ook op deze CD de “schandaal” uitvoering van ‘Norma’ op 2 januari 1958, waarin Callas wegens ziekte na de eerste akte stopte. Al in het begin van het recitatief hoort men dat zij de registerwisselingen niet vloeiend kan nemen. Toch is haar enorme “Draumgängertum” bewonderenswaardig! Tot slot het recitatief en de cavatina van het Parijse concert van 19 december 1958. Haar vertolking is bezield, maar minder betrokken dan anders. Helaas paste de cabaletta niet meer op deze CD. Kortom, deze opnamen horen dat Maria Callas tijdens haar opvoeringen van de rol meer in de “flow” was, dan in de studio-registraties en concerten. En de winnaar is de 1955 Scala uitvoering!
IDIS 6647/48 (2CDs)

CD_Lortzing_Myto**** De Duitse componist Albert Lortzing (1801-1851) was één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Duitse speelopera. Zijn laatste opera was ‘Die Opernprobe; Die vornehmen Dilettanten’ op een eigen libretto. De wereldpremière was op 20 januari 1851 in Frankfurt terwijl Lortzing zelf in zijn geboortestad Berlijn op zijn sterfbed lag. De componist overleed de dag na de première. Er bestonden al opnamen van deze komische eenakter op CD (EMI, Walhall) en daar is nu een opname van een radio-uitvoering op 8 oktober 1953 in Wenen door het label Myto aan toegevoegd. ‘Die Opernprobe’ speelt zich af in de zomer van 1754 in een vertrek van het kasteel van de Graaf. De opera begint met een repetitie van het voltallige personeel van de graaf (bas Leo Heppe), dat graag musiceert. Het ensemble studeert onder leiding van het kamermeisje Hannchen (de in 2013 overleden Duitse coloratuursopraan Dorothea Siebert) een opera in. De repetitie is in de partituur heerlijk ongelijk en atonaal vals opgeschreven door Lortzing. Hannchen bemerkt twee vreemden. Het blijken de jonge baron Adolph von Reintal (de Oostenrijkse tenor Rudolf Christ) met zijn dienaar Johann (bariton Franz Fuchs). De baron wordt door zijn oom (bas Robert Granzer) gedwongen een onbekende dame te trouwen en sinds hij zijn ogen heeft laten vallen op Luise (sopraan Edith Kermer) – de knappe dochter van de graaf – is hij in vuur en vlam. Hij besluit met Johann als reizende zangers een engagement te zoeken bij de graaf. Als de gravin (mezzosopraan Barbara With) de baron met koffie en taart verwacht, verneemt zij van de graaf dat de baron niet komt aangezien zijn oom tegen een verloving is. Onverwacht kondigt de dienaar Martin (bas Felix Pflichter) een vreemde zanger aan en als Adolph een aria inzet, neemt hij de oude graaf voor zich in. De graaf en gravin trekken zich terug, Adolph benadert Luise en Johann flirt met Hannchen. En tenslotte vindt – nadat ook de oude baron is gearriveerd – toch nog de verloving plaats. Luister naar de charmante aria’s “Es ist um die Bestimmung” van Hannchen en “Ob ich dich Liebe” van Adolph en naar Lortzings parodie op ‘Die Entführung’ met “Ja, Freund Pedrillo”. Het Große Wiener Rundfunkorchester speelt onder leiding van de vaste dirigent Kurt Richter. Voor liefhebbers van dit sympathieke genre. Het CD-boekje bevat behalve de trackindeling en de rolverdeling helaas geen verdere informatie.
Myto 00333 (1CD)

CD_Wagner Ring_Avie*** De Seattle Opera heeft een live-registratie uitgebracht van de complete ‘Der Ring des Nibelungen’ van Richard Wagner (1813-1883), die in augustus 2013 in de McCaw Hall van Seattle werd uitgevoerd. De bezetting bestaat uit bijna allemaal Amerikanen. Op de vooravond ‘Das Rheingold’ hoort men de bas-bariton Greer Grimsley als een Wotan met grote autoriteit. Hij heeft een egale en krachtige stem met open klanken. De mezzosopraan Stephanie Blythe is een sensationele Fricka. Haar klank soms doet denken aan Marilyn Horne en met haar grote stem geeft zij een overweldigend portret van Wotans echtgenote. De bariton Richard Paul Fink en de tenor Dennis Petersen zijn uitstekend als Alberich en Mime. De Erda van Lucille Beer klinkt als een countertenor met knödel. Dirigent Asher Fisch opent ‘Die Walküre’ nogal slepend in plaats van spannend. Margaret Jane Wray is een interessante Sieglinde, ook al is de hoogte vaak op kracht gezongen. Een mogelijke Brünnhilde in wording! De tenor Stuart Skelton is als Siegmund soms kelig, onzuiver en zonder legato. Hij benadert Siegmund agressief in plaats van heroïsch. Aan het einde van “Winterstürme” loop zijn stem weg. Daarentegen duurt zijn “Wälse” ruim tien seconden! De Britse sopraan Alwyn Mellor begint indrukwekkend als Brünnhilde, maar wordt op den duur moe en in de hoogte onzuiver. Grimsley en Blythe geven opnieuw sterk acte de présence als het echtpaar Wotan en Fricka. In ‘Siegfried’ vindt men de Duitse tenor Stefan Vinke in de titelrol. Hij heeft niet de klank van een Heldentenor en het contrast met het geluid van Mime Dennis Petersen is te klein. Toch zingt Vinke goed open in de hoogte. Alwyn Mellor klinkt als Brünnhilde erg onrustig in de finale. Richard Paul Fink is opnieuw Alberich en Greer Grimsley is Der Wanderer. Alwyn Mellor blijft ook in ‘Götterdämmerung’ onrustig en zelfs agressief. Stefan Vinke is een rijpe Siegfried met zelfvertrouwen. De testcase “Hei! Siegfried gehört nun den Nibelungen Hort!” in de derde akte brengt hij meer gedeclameerd dan gezongen. Stephanie Blythe is te horen als de Tweede Norn én als een passioneerde Waltraute. Daniel Sumegi heeft een kwaadaardige klank voor Hagen en Markus Brück geeft een goed portret van Gunther. De Israëlische dirigent Asher Fisch kan in het operahuis de zangers nogal overstemmen en hun inzetten slecht aangeven, maar dat merkt men op deze opnamen niet. De klank van opname is enigszins vlak en ontbeert diepte en reliëf in het orkest. De klankkleur van de stemmen kan wisselen afhankelijk van hun positie op het toneel en de microfoon die hen registreert. De backstage stemmen klinken soms als vanuit een huiskamer opgenomen. De vormgeving van de box is schitterend. Elke CD zit in een fraai kartonnen hoesje en er zijn veel prachtige foto’s. Bij elk deel is een boekje met de synopsis plus het libretto in het Duits met Engelse vertaling. Daarnaast nog een boekje met de bezettingslijst en productiefoto’s. Een leuke herinnering voor de bezoekers van deze ‘Ring’!
Avie AV2313 (14CDs)

CD_Lehar_LPO*** De operette ‘Wo die Lerche singt’ van Franz Lehár (1870-1948) ging op 1 februari 1918 in Boedapest in première. Het libretto was van Alfred Maria Willner en Heinz Reichert, die ook het libretto voor ‘La Rondine’ van Puccini hadden geschreven. Puccini zelf noemde ‘Wo die Lerche singt’ briljant, levendig en jeugdig. De operette is een keerpunt tussen de eerdere salonkomedies van Lehárs vroege werken en zijn latere melodrama’s. ‘Wo die Lerche singt’ gaat over een driehoeksverhouding tussen het boerenmeisje Margit, haar verloofde de boerenjongen Pista en de mondaine schilder Sándor. Uiteindelijk gaat de hoofdrolspeelster toch terug naar haar verloofde. De operette was een groot succes. De Weense premièrereeks vanaf 27 maart 1918 bevatte maar liefst 416 voorstellingen en was daarmee na ‘Die lustige Witwe’ de meest succesvolle operette van Lehár in Wenen. Het CD-label CPO heeft nu een integrale opname van ‘Wo die Lerche singt’ uitgebracht in zijn grote serie van bekende en onbekendere operettes van Franz Lehár. De opname werd gemaakt tussen 14 en 16 augustus 2013 in de Festspielsaal Bad Ischl. Het briljante eerste bedrijf speelt zich af op het Hongaarse platteland. Luister naar de openingsaria van Margit – de titelrol – die backstage begint met a capella coloraturen, het titelduet van Margit met Sándor en de Palotás van het boerenkoor. De andere drie bedrijven zijn minder overtuigend. Zij spelen zich af in Boedapest en de operette lijkt hier minder op haar plaats. Lehár presenteert echter in het tweede bedrijf nog de fantastische Polka “Wer ist denn der Mann mit der schönen Frau” van Sándor met Margit en de wals “Fern wie aus vergang’nen Tagen” van Sándor met Vilma. De CPO-uitgave is qua uitvoering helaas niet om naar huis te schrijven. De zangers hebben jammer genoeg geen geweldige stemmen en de dirigent Marius Burkert leidt het Franz Lehár-Orchester stroperig en niet sprankelend. Het Chor des Lehár Festivals Bad Ischl is vooral ongelijk. Het CD boekje bevat een goed essay van Stefan Frey, maar geen libretto. De Weense radio-opname van ‘Wo die Lerche Singt’ uit 1942 onder leiding van Lehár zelf blijft onmisbaar, ondanks de coupures, maar dankzij de fantastische zangers, plus Lehár zelf als dirigent en vooral dankzij het heerlijk Weense dialect van boer Pál.
CPO 777 816-2 (2CDs)

recitals

CD_Anke Vondung_AVI***** De Duitse mezzosopraan Anke Vondung is de geliefde mezzosopraan van de Semperoper van Dresden en zij zingt er titelrollen als Octavian, Carmen en Cenerentola. In de Deutschlandfunk Kammermusiksaal van Keulen nam zij in 2013 liederen van vijf componisten van rond 1900 op en deze opnamen zijn nu door het label AVI op CD uitgebracht. De titel van de CD is ‘Songs of the Fin de Siècle; Lieder for mezzo and piano’. Anke Vondung opent met de vijf Lieder op.4 van Franz Schreker. De liederen zijn van voor 1900, laatromantisch en voorlopers van de Zweite Wiener Schule, maar je hoort Schreker al spelen met de verschillende stromingen. Vervolgens de Vier Lieder op.2 van Arnold Schönberg uit 1899. Luister naar het bekende “Erwartung”, maar ook naar het zwoele – en in 1899 provocerende – “Schenk Mir Deinen Goldenen Kamm”, beide op teksten van de “schandaalauteur” Richard Dehmel. Anke Vondung zingt ze passend broeierig. Schönbergs zwager was Alexander Zemlinsky. Schönberg dirigeerde in 1913 in Wenen een concert, waarbij hij ook diens zes Gesänge nach Maurice Maeterlinck speelde en het concert ging de geschiedenis in als het “Skandalkonzert”. De zes liederen uit 1910 zijn stuk voor stuk beeldschone pareltjes. Luister bijvoorbeeld naar de lange lijnen van “Lied Der Jungfrau”, prachtig legato gezongen door Anke Vondung. Alban Berg was lid van de Zweite Wiener Schule en nam les al in 1904 op 19-jarige leeftijd les bij Schönberg. Berg was geobsedeerd door het componeren van liederen, maar bracht er slechts enkele uit. De vier Lieder op.2 uit 1909/10 zijn geïnspireerd door de voor die tijd hoofdthema’s als slaap, dromen en de dood. Hoor hoe Berg in “Warm die Lüfte” al de tonale structuren verlaat. En Anke Vondung geeft hier “Volle Kanne”! Tenslotte de zeven Lieder und Gesänge van Gustav Mahler, die uiteraard meer bij de romantische invloeden bleef dan zijn jongere collega’s. De zes liederen op deze CD ontstonden tussen 1880 en 1893 en bezitten de ademtocht van de volksmuziek. Anke Vondung zingt ze met passende naiveté. De mezzosopraan toont zich op deze CD een fantastische zangeres. Ze heeft een aangenaam timbre en is muzikaal en communicatief. De Weense pianist Christoph Berner speelt in dit repertoire een thuiswedstrijd en is een ideale teamgenoot. Het CD-boekje bevat een essay van Oliver Binder en biografieën van de musici, maar geen liedteksten. Kopen!
AVI 8553313 (1CD)

CD_Warlock_Hyperion***** De Britse componist Peter Warlock (1894-1930) overleed op 36-jarige leeftijd aan de gevolgen van gasvergiftiging. Of het hier om zelfmoord of een ongeluk ging, is nooit opgehelderd. Er is zelfs een theorie dat de Nederlandse componist Bernard van Dieren Warlock heeft vermoord, maar bewijs hiervoor ontbreekt. De laatste jaren van Warlocks leven waren wild. Meer dan eens werd hij met zijn vriend en muziekjournalist Bruce Blunt van de straat geplukt door de politie omdat hij naakt en dronken op zijn motor reed. Warlock was de componist van zo’n 120 prachtige, Engelse sololiederen. De intensiteit en de melodische en harmonische rijkheid zijn opmerkelijk. De Engelse tenor John Mark Ainsley nam in 1994 ‘Songs by Warlock’ op in de studio en deze opnamen van 34 liederen zijn nu door het label Hyperion heruitgebracht. Het lyrische geluid van Ainsley past perfect bij de liederen van Warlock. De CD opent met “The Wind from the West”, het vroegste lied van Warlock. De liederen zijn op de CD chronologisch in drie perioden verdeeld, waardoor men een goed beeld krijgt van de ontwikkeling van de componist. Sommige teksten gebruikte Warlock meer dan eens. Luister naar “There is a lady” en “Passing by” op dezelfde tekst van Robert Herrick. Een aantal van zijn mooiste liederen schreef Warlock vanaf 1921 toen hij weer bij zijn moeder introk. Luister naar het prachtige “Sleep”, ook in 1952 al opgenomen door Kathleen Ferrier. De bekendste liederen dateren uit de jaren dat Warlock met collega Ernest John Moeran in Kent woonde en de vrienden vaak de pub aan de overkant inliepen en uitrolden. Deze liederen zijn veelal op teksten uit de tweede helft van de 16e eeuw, een grote voorliefde van Warlock. Luister ook naar “The first mercy” en “The fox” uit Warlocks late periode op teksten van Blunt. Alle liederen stralen een hartstochtelijke energie uit. Je vraagt je af wat Warlock nog had geproduceerd als hij langer had geleefd… De pianist Roger Vignoles begeleidt gewoonweg uitmuntend. Het CD boekje bevat een uitstekend essay van Fred Tomlinson over het repertoire en het leven van Warlock en de teksten van de liederen. Een heerlijke CD!
Hyperion Helios CDH55442 (1CD)

CD_Marco-Bakker_Omnium**** Wat is het toch heerlijk als je als oudere zanger je dromen kunt waarmaken! Zo zong Henk Smit in 2010 op 77–jarige leeftijd nog ‘Die Winterreise’ van Schubert in op CD en voor de Nederlandse bariton Marco Bakker ging vorig jaar een lang gekoesterde wens in vervulling toen hij in augustus 2014 in ’t Witte Kerkje te Baarn opnamen maakte van zijn grote liefde: het liederenrepertoire. Het is dapper van een 76-jarige zanger om je zo bloot te geven als hier in drie bekende liederencycli. Maar de stem van Marco Bakker klinkt fris en hij zingt met prachtig legato en perfect Duits. De hoge tonen schuwt hij niet en de A in “Ich grolle nicht” in ‘Dichtenliebe’ van Robert Schumann en de hoge Gs in ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ van Gustav Mahler zingt hij met overtuiging. Marco Bakker neemt vijftig jaar toneelervaring mee en dat hoor je. En ook al geeft hij niet overal de volle uitdrukking aan de woorden, het wordt nooit sentimenteel of pathetisch, waartoe ‘Kindertotenlieder’ zou hebben kunnen uitnodigen. Bakker wordt begeleid door de Albanese pianiste Mirsa Adami, die vaker optreedt als zijn begeleider en de pianopartijen met voldoening speelt. De vormgeving van de uitgave is strak, stijlvol en geconcentreerd op de muziek. De CD is een belangrijke bijdrage aan de toch al indrukwekkende biografie van Marco Bakker.
Omnium Groep GW 140010 (1CD)

CD_Ireland_Somm**** De liederenrepertoire van John Ireland (1879-1962) omvat meer dan 80 liederen en een grote diversiteit van stijlen. Opvallend aan de liederen zijn Irelands grote interesse voor de dichtkunst. De meeste opnamen die van zijn liederen bestaan, zijn gezongen door mannen. De Amerikaanse sopraan April Frederick heeft op 28 en 29 augustus 2012 in de Symphony Hall van Birmingham 32 liederen van Ireland opgenomen die nu op de CD ‘Earth’s Call’ zijn uitgebracht. Sommige liederen zijn hier zelfs voor het eerst opgenomen. Frederick heeft een hoog en lyrisch geluid en zingt veel recitals en oratoria. Zij opent de CD met de bijna opera-achtige titelsong “Earth’s Call’, één van de meest opmerkelijke liederen van Ireland. Luister ook naar de bewerkelijke pianopartij. Het aangrijpende “When I am Dead, My Dearest” zingt Frederick natuurlijk en passend terughoudend. De bekende cyclus ‘Mother and Child’ bestaat uit acht korte, lieflijke liederen met eenvoudige begeleiding. Maar luister naar het grimmige slot van “The Garland”… Het miniatuurtje “Tutto è Sciolto” was in 1933 Irelands bijdrage aan ‘The Joyce Book’, een eerbetoon van 13 componisten aan James Joyce. “Tutto è Sciolto” heet ook de aria van Elvino in ‘La Sonnambula’ van Bellini, ter illustratie van Ireland dat Joyce ook tenor was. De bekende zes ‘Songs Sacred and Profane’ uit 1933 toont opnieuw Irelands interesse voor de dichtkunst. De eerste twee liederen gaan over het kindje Jezus, de middelste twee over menselijke gevoelens en de laatste twee over de menselijke eigenaardigheden. “My Fair” zag Ireland zelf als één van zijn beste liederen. De melancholische ‘Three Songs to Poems by Thomas Hardy’ zijn eveneens uit Irelands latere periode en behoren tot zijn prachtigste prestaties. Interessant de ‘Variations sur Cadet Rouselle’ een samenwerking van Ireland met Arnold Bax, Eugène Goossens en Frank Bridge, waarin elke componist de arrangementen van drie strofen voor zijn rekening neemt. En de CD besluit met het “J’ai douze boeufs”, waarvan Ireland ook een bekendere, Engelstalige versie schreef. Dit is voor zover bekend de enige CD met liederen van John Ireland gezongen door een sopraan en April Frederick vertolkt ze innemend. Zij wordt bijgestaan door de Britse pianist Mark Bebbington, die voor het label Somm al vaker werken van John Ireland opnam. Hij laat horen dat de vaak lastige pianopartijen van Ireland niet alleen een begeleidende functie, maar ook een heel eigen karakter hebben. Het CD boekje bevat een aardig essay van Graham Parlett en de liedteksten.
Somm Recording SOMMCD 0137 (1CD)

CD_StephenLancaster_Centaur**** De Canadese bariton Stephen Lancaster was op 29 en 30 november 2013 in de Blue Griffin Studio in de hoofdstad Lansing van de Amerikaanse staat Michigan om zijn eerste solo CD op te nemen. Het label Centaur heeft de opnamen nu op CD uitgebracht onder de titel ‘Le Menu des Mélodies’. Lancaster zingt hierop Franse mélodies van zes verschillende componisten, waaronder vier liederencycli. De CD opent met drie losse liederen van Gounod: het strofische, maar toch buigzame “Ce que je suis sans toi”, het vluchtige “Viens, les gazons sont verts” en het golvende “L’Absent”. In de vier korte mélodies van ‘L’Horizon Chimérique’ van Fauré belichaamt Lancaster uitstekend de jonge man die verlangt naar een leven op zee. Ook het “Debussyisme” van de uiteenlopende ‘Trois Ballades de François Villon’ ligt Lancaster prima. Luister naar zijn uitstekende dictie en de duizelingwekkende pianobegeleiding door Martin Katz in de geestige, derde ballade. In de ‘Histoires Naturelles’ van Ravel vertolkt Lancaster fraai de menselijke trekken van de vijf dieren. Interessant de twee Franstalige liederen van de Canadese componist J. Scott Brubacher (1980) met invloeden van Messiaen: in “Petit vitrail” ontvouwen zich de harmonieën tegen een achtergrond van herhalende, ritmische motieven en “Amour immaculé” is een aria-achtig lied met een verstild slot. ‘Trois Fables de Jean de la Fontaine’ van André Caplet biedt een groot scala aan uitdrukkingskracht voor de Lancaster en Katz. Luister naar de portamenti van de vos, de staccati van de mier, de lange, lyrische lijnen van de krekel en de bokstrillers van de lam overschaduwd door de chromatische partij van de wolf. De lyrische bariton van Stephan Lancaster toont zich in het subtiele, Franstalige repertoire van de CD volkomen op zijn plaats en hij geeft met deze debuut CD een uitstekend visitekaartje af. De Amerikaanse pianist Martin Katz was al begeleider van vele belangrijke operazangers en brengt zijn grote ervaring mee.
Centaur CRC 3394 (1CD)

CD_Debussy_Hyperion*** Claude Debussy (1862-1918) componeerde meer dan 90 liederen voor zang en pianobegeleiding. Op deel drie van de serie ‘Debussy Songs’ van het label Hyperion zijn hiervan 26 liederen uitgebracht. In de All Saints’ Church van East Finchley ten noorden van Londen maakte de Britse bariton Jonathan McGovern op 10 februari 2013 één gedeelte van de opnamen en de Britse sopraan Jennifer France op 14 en 15 februari 2013 het andere. De 26 liederen zijn in vier categorieën te verdelen: Twaalf op teksten van Théodore de Banville, vijf op teksten van Paul Bourget, vier liederen van voor 1882 en vijf daterend van 1890 tot 1910. De vijf liederen op teksten van Bourget componeerde Debussy toen hij begin twintig was. De liederen zijn hoog en Jennifer France spint schitterend ingetogen, ragfijne lijnen. Waarom deze vijf liederen op de CD uit elkaar getrokken zijn – vier van de vijf liederen openen de CD en de vijfde sluit de CD af – is niet duidelijk. Onverklaard ook is waarom de twaalf liederen op teksten van De Banville, die gezongen worden door Jennifer France, onderbroken worden. Tussendoor zingt McGovern twee van de vijf mélodies gecomponeerd tussen 1890 en 1910. McGovern is ook te horen in het bekende ‘Le Promenoir des Deux Amants’. Zijn lyrische bariton hanteert hij stijlvol. Het eerste lied “Auprès de Cette Grotte Sombre” is overpeinzend, de laatste twee “Crois mon Conseil, Chère Climène” en “Je tremble en voyant ton visage” zijn meer bewogen. Liederen van pure weelde! Pianist is de gerenommeerde Malcolm Martineau die gevoelig de stemmingen weet te treffen. Het essay van Roger Nichols in het CD boekje bespreekt de liederen niet in de volgorde van CD en de Franse teksten met Engelse vertaling. Er zijn zoals altijd bij Hyperion geen biografieën van de musici.
Hyperion CDA68016 (1CD)

concerten

CD_Beethoven_Audite***** Het is onmogelijk de naam van Wilhelm Furtwängler los te zien van de Negende Symfonie van Ludwig van Beethoven (1770-1827). Van de opnamen van ruim tien uitvoeringen van het werk door Furtwängler zijn de uitvoeringen uit 1942 (Berlijn), 1951 (Bayreuth) en 1954 (Luzern) het meest interessant. De uitvoering uit 1942 getuigt van de reactie van Furtwängler tegen het Nazi-regiem, de adembenemende uitvoering uit 1951 verklonk de wedergeboorte van Beethoven in Duitsland na de oorlog en de uitvoering uit 1954 biedt een nog dieper inzicht in de kunst van Furtwängler. De opname van de uitvoering tijdens de Internationale Musikfestwochen in Luzern op 22 augustus 1954 verscheen al eerder op labels als Tahra, Alliance, Music & Arts, Pristine Audio en Hunt en is nu opnieuw geremasterd van de originele analoge banden. Het is de laatste uitvoering van Beethoven IX voor Furtwänglers overlijden aan acute bronchitis op 30 november 1954. Opvallend is de enorme diepte waarmee deze uitvoering doordrongen is. Luister in het vierde deel naar het intro van de tenor Ernst Haeflinger in “Froh, wie seine Sonnen fliegen”. Furtwängler speelt het vlot, maakt het trots en heroïsch en voorkomt dat het als een dronkenmanskoor klinkt. Het Philharmonia Orchestra volgt het gezwinde en heftige tempo van Furtwängler uitstekend. De finale “Seid umschlungen, Millionen!” krijgt een religieuze sfeer met grote contrasten tussen pianissimo en fortissimo. De symfonie eindigt met Furtwänglers ontvlamde lezing en extreme tempo. Van de andere solisten zongen de Duitse sopraan Elisabeth Schwarzkopf en de Oostenrijkse bas Otto Edelmann ook tijdens Furtwänglers uitvoering van Beethoven IX in Bayreuth 1951. De Zwitserse mezzosopraan Elsa Cavelti maakt het kwartet compleet. Voor puristen die hun verzameling willen completeren en fans van Wilhelm Furtwängler!
Audite 95.641 (1CD)

oratoria

CD_Elgar Gerontius_Chandos**** Het oratorium ‘The Dream of Gerontius’ van Edward Elgar (1857-1934) werd op 3 oktober 1900 voor het eerst uitgevoerd en is goed vertegenwoordigd op CD met ruim tien integrale opnamen. Er bestaan akoestische opnamen van vier fragmenten uit 1916 onder leiding van Sir Henry Wood en met Clara Butt als de Engel (op Dutton) en een opnamen van een verkorte versie uit 1924 onder leiding van Edison Bell (op Dutton, plus fragmenten van een radio-uitzending van een live-uitvoering onder leiding van Sir Henry Wood op 15 april 1938). Verder zijn twee elektrische opnamen interessant: fragmenten uit twee live-uitvoeringen in de Albert Hall in 1927 onder leiding van Elgar zelf (EMI, Pearl) en de eerste integrale studio-opname onder leiding van Malcolm Sargent met Heddle Nash als Gerontius uit 1945 (Testament, Pearl). De eerste stereo-opname ontstond in 1964 onder leiding van Sir John Barbirolli met Richard Lewis als Gerontius en Janet Baker als de Engel (EMI). De nieuwe opname op Chandos werd tussen 3 en 5 april 2014 in Fairfield Halls te Croydon gemaakt. Tenor Stuart Skelton is de stervende Gerontius. In het eerste deel hoort men hem omringd door zijn biddende en mediterende vrienden (BBC Symphony Chorus) in zijn angstige, hoopvolle en zelfverzekerde momenten, totdat een priester (bas David Soar) hem naar het hiernamaals zendt. Sterk begeleide recitatieven en minder sterk begeleide arioso’s wisselen elkaar af. Luister naar het grote “Sanctus fortis, sanctus Deus” van Gerontius, rijp, maar ook jeugdig gezongen door Skelton. In het langere tweede deel bevindt Gerontius – nu de Ziel genoemd – zich in het hiernamaals en wordt hij begeleid door een Engel (mezzosopraan Sarah Connolly). Samen gaan ze langs demonen en andere engelen naar de troon des oordeels. Uiteindelijk ziet Gerontius God, ontvangt hij het laatste oordeel en wordt hij door de Engel in het vagevuur gedompeld met de belofte in gelukzaligheid opnieuw te ontwaken. Luister naar Sarah Connolly in de opening “My work is done” en in “I see not those false spirits”, waarin zij Gerontius waarschuwt voor het pijnlijke ogenblik met God en de stigmata van St. Francis beschrijft. Haar afscheid “Softly and gently, dearly-ransomed soul” is hartverwarmend en Sarah Connolly kan zich meten met de vertolkingen van Janet Baker, Maureen Forrester en Felicity Palmer. Stuart Skelton doet echter Heddle Nash en Richard Lewis niet vergeten. Sir Andrew Davis en het BBC Symphony Orchestra weten het verhaal op organische wijze met grote bogen te ondersteunen. Aanvullend biedt de uitgave nog een schitterende uitvoering van Elgars liederencyclus ‘Sea Pictures’ door Sarah Connolly.
Chandos CHSA 5140(2) (2CDs)

CD_Bach_BIS**** In de serie ‘Weltliche Kantaten’ van Johann Sebastian Bach (1685-1750) van het label BIS is deel 3 uitgebracht. De opnamen werden in juli 2012 gemaakt in de MS&AD Shirakawa Hall in de Japanse plaats Nagoya. De CD opent met ‘Durchlauchtster Leopold’, BWV 173a, voor sopraan en bas. Bach componeerde de serenade voor de verjaardag (van 1722?) van prins Leopold von Anhalt-Köthen bij wie Bach van 1717 tot 1723 in dienst was als Hofkapellmeister. Heerlijk de statige versieringen van de sopraan en haar één-tweetje met de bas in het middelste minuet, het hoogtepunt van de cantate. Vervolgens ‘Weichet nur, betrübte Schatten’, BWV 202, een Hochzeitskantate voor sopraan van voor 1730. Het is een charmant, vriendelijk en ook geestig werk en gezien deze eigenschappen waarschijnlijk geschreven voor de bourgeoisie en niet voor de adel. Luister naar de kleurrijke openingsaria met de introductie van de violen en de prachtige hobobegeleiding. De derde cantate op de CD is ‘Schwingt freudig euch empor’, BWV 36c, gecomponeerd voor tenor, bas, sopraan en koor vermoedelijk ter gelegenheid van de verjaardag van een leraar in 1725. Bach introduceert het koor van laag naar hoog en geeft het werk een stijgende lijn. Daarna zingen de solisten ieder een aria en besluit het koor met de beste wensen in de vorm van een gavotte. De CD eindigt met een fragment uit ‘Quodlibet’, BWV 52, een werk uit 1707 of 1708 voor sopraan, alto, tenor, bas en continuo. Het is een amalgaam van citaten, een stijlvorm die populair was op huwelijken. Op zich is het werkje geestig, maar het detoneert op deze CD teveel met de cantates. De zangers op de CD zijn uitstekend. Joanne Lunn is een genot om naar te luisteren. Haar sopraan is altijd aangenaam en de coloraturen zijn strak. Ook de bariton Roderick Williams zingt met een eerlijke klank. En het Duits van de tenor Makoto Sakurada is bewonderenswaardig. Dirigent Masaaki Suzuki en zijn in 1990 opgerichte Bach Collegium Japan spelen uiterst verfijnd, helder en met gevoel. Een mooie CD voor de donkere dagen.
BIS 2041 (1CD)