© Benjamin Ealovega

Een grote vriend van de muziek

In de serie ‘ABC van Opera Nederland’ krijgen prominente personen uit de Nederlandse operawereld carte blanche. Deze maand in deel H: bas Robert Holl.

Door: Robert Holl

Nadat ik in 1972 de eerste prijs op het ARD-Wettbewerb in München gewonnen had, werd ik aan de Bayrische Staatsoper aldaar geengageerd door de dirigent Wolfgang Sawallisch. Dit was mijn eerste opera-engagement, op 25-jarige leeftijd!  Voordien waren mijn enige aanrakingspunten met opera, de lessen aan het Rotterdamse Conservatorium bij Johannes den Hartog met wie ik onder andere de Hans Sachs-monologen studeerde.

Mijn ervaringen in München waren zowel positief als uiterst negatief. Ik kreeg enkele interessante rollen te zingen, zoals bijvoorbeeld Commendatore (‘Don Giovanni’), Sprecher (‘Die Zauberflöte’), Pater Guardian (‘La Forza del Destino’) en Biterolf (‘Tannhäuser’), maar vaak moest ik ook inspringen zonder repetities! Ik heb vervolgens mijn contract braaf uitgediend en heb daarna besloten concertzanger te blijven, ook omdat ik besefte, dat ik nog te jong was voor rollen die mij werkelijk interesseerden – van Wagner – en omdat ik teveel onafhankelijkheidszin had, om lid van een – Duits – ensemble te zijn.

Na tien jaar vooral concertzanger te zijn geweest kwamen er interessante aanbiedingen voor opera-optredens: ‘Zaide’ in Wenen (in een enscenering van Werner Hollweg) en ‘Fierrabras’ (in een regie van Ruth Berghaus) onder muzikale leiding van Claudio Abbado. In 1991 bood Alexander Pereira mij een contract voor enkele interessante rollen in Zürich aan. Daar zong ik vervolgens in diverse Mozart-opera’s onder leiding van Nikolaus Harnoncourt en Adam Fischer, maar ook in Wagner-opera’s (Amfortas in ‘Parsifal’ in een overigens vreselijke enscenering), Rossini-opera’s (Assur in ‘Semiramide’ en Basilio in ‘Il Barbiere di Siviglia’ onder leiding van Nello Santi) en een Schubert-opera (‘Des Teufels Lustschloß’ onder leiding van Harnoncourt).

In Bayreuth zong ik voor het eerst in 1996 de rol van Hans Sachs in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’. Uiteindelijk heb ik in Bayreuth met drie partijen 45 voorstellingen in 7 jaar tijd gegeven onder anderen met dirigenten als Daniel Barenboim en Christian Thielemann. Deze jaren in Bayreuth waren mijn gelukkigste jaren als operazanger; vooral ook door de samenwerking en vriendschap met Wolfgang Wagner, de kleinzoon van Richard Wagner. Ook de samenwerking met de regisseur Harry Kupfer in Berlijn (‘Der fliegende Holländer’, ‘Tannhäuser’, ‘Die Meistersinger von Nürnberg’, o.l.v. Daniel Barenboim) was uiterst inspirerend; door Wolfgang Wagner en Harry Kupfer heb ik het vak “opera-zanger” geleerd. 

Door mijn vele ontmoetingen zowel in Bayreuth als in Wenen met zogenaamde “regietheater-regisseurs”  – “regisseurs” die de onsterfelijke meesterwerken der muziek totaal vervreemden en brutaalweg naar hun hand zetten – heb ik thans mijn interesse voor de opera praktisch verloren. Liever zijn mij concertante uitvoeringen van opera’s, bijvoorbeeld zoals met Jaap van Zweden in Amsterdam. Die uitvoeringen zijn beter voor de muziek. Het „zingend spreken“ komt daar dan zo natuurlijk tot zijn recht als bij het lied of het oratorium, zonder onnatuurlijk “toneelspel” en decors, die niets met het door de componist gecreëerde werk te maken hebben.

De opmerking van Herbert Müller-Guttenbrunn over de opera kan ik ten volle bevestigen: “Ich bin ein großer Freund der Musik und daher keiner der Oper. Nicht, dass ich ein Lied, eine Ouvertüre, einen Chor oder irgendeinen Mehrgesang der Oper nicht zu schätzen wüsste, aber ich möchte sie losgelöst vom läppischen Tam-Tam der Opernbühne genießen.”
“Ik ben een grote vriend van de muziek en daarom niet van de opera. Niet, dat ik een lied, een ouverture, een koor of een of ander meerstemmig gezang uit de opera niet zou kunnen waarderen, maar ik wil deze los van de onbenullige tam-tam van het operatoneel genieten.”