© Hans Jörg Michel
Düsseldorf, 18 mei 2014

De kinderopera die de Nazi’s niet wilden horen

De Deutsche Opera am Rhein prolongeert dit seizoen de opera ‘Die Prinzessin auf der Erbse’ van de componist Ernst Toch, die in 2012/2013 haar première beleefde. En met overweldigend succes!

De Joods-Duitse componist Ernst Toch (1887-1964) was tijdens de machtsovername van de Nazi’s in januari 1933 in Florence en emigreerde vervolgens via Parijs en Londen naar New York. In Amerika schreef Toch, net als zijn gevluchte collega’s filmmuziek en hiervoor werd hij zelfs drie maal met een Oscar genomineerd. Zijn muziek was inmiddels door de Nazi’s als “Entartet” bevonden en meer en meer verwaarloosd. Een paar jaren voor zijn overlijden noemde Toch zichzelf dan ook “the world’s most forgotten composer of the 20th century.”

‘Die Prinzessin auf der Erbse’ was de eerste opera van Toch en ging in 1927 in Baden-Baden in première. Het libretto van Benno Elkan was gebaseerd op het sprookje van Hans-Christian Andersen en vertelt het verhaal over een prinses, die een erwt kan voelen door twintig matrassen. Het is een lichte, satirische en levendige opera buffa in één bedrijf en elf korte scènes. De eenakter raakt een directe, gevoelige snaar en is derhalve interessant voor een groot publiek.

De enscenering van Svenja Tiedt voor de Deutsche Opera am Rhein is vindingrijk en goed ingeleefd in de belevingswereld van kinderen. Een spreker is ingezet om het verhaal op een aantal momenten te verduidelijken. Geestige gebeurtenissen zijn onder andere het verzamelen van de twintig matrassen en de kussens vanuit de zaal, de coulissen, het balkon en de orkestbak tijdens het tussenspel van de vrolijke zevende scène. En het tellen van de schaapjes tijdens de poging van de prinses om te slapen in de tiende scène is hilarisch. Educatief ook was de openbaring van de souffleuse voor de kinderen in de zaal. Het decor en de kostuums van Tatjana Ivschina zijn prachtig versierd. Er is een draaitoneel met een indrukwekkende, gouden troon en de uitdossing van de personages is bont gekleurd.

De Roemeense sopraan Luiza Fatyol is een prachtig lyrische Prinses. In haar grote, laat-romantische scène nummer tien komt de rustelooheid van Salome zelfs enigszins om de hoek kijken. De mezzosopraan Susan Maclean is een indrukwekkende Kinderjuffrouw. Schitterend hoogtepunt is haar rondo in de zesde scène, waarin zij bedenkt hoe je een echte prinses kan herkennen. De tenor Cornel Frey als de vlotte Prins, de bas Peter Nikolaus Kante schetst in de openingsscène de bezorgde Koning goed en de sopraan Lisa Griffith toont in de tweede scène de starre Koningin met haar klassieke aria.

Dirigent Christoph Stöcker en het kamerorkestbezetting van het Altstadtherbstorchester voelen zich thuis in de muziek van Toch, die teruggrijpt naar de 19e eeuw met ensembles, diverse korte motieven, recitatieven en een grote finale, maar ook gebruikt maakt van een 20e-eeuws idioom, waarin homo-, mono- en polyfonie door elkaar lopen. De instrumentatie valt op door houtblazers en strijkers, die pas in de laatste scènes versterkt worden door koperblazers. Glissandi van de strijkers, vrolijke uitroepen van trompetten en onverwacht tromgeroffel kleuren de situaties in.

Initiatieven als deze ‘Die Prinzessin auf der Erbse’ van de Deutsche Opera am Rhein zijn aan te moedigen. Zij bieden eerherstel voor componisten als Toch en boren een potentieel nieuw operapubliek aan. De uitverkochte zaal in Düsseldorf toonde zich dan ook wild enthousiast. Helaas schieten de Nederlandse operagezelschappen in deze ondernemingen tekort.