‘L’Incoronazione di Poppea’ als freakshow bij De Nederlandse Opera

Op de tweede avond van de operacyclus van Claudio Monteverdi (1567 – 1643) brengt De Nederlandse Opera (DNO) ‘L’incoronazione di Poppea’. De wereldpremière vond plaats in Venetië in 1642. Er was voor Monteverdi veel veranderd na de ‘L’Orfeo’ van 1607. Hij was inmiddels muziekdirecteur van de Basiliek San Marco in Venetië en ten tijde van ‘Poppea’ reeds de zeventig gepasseerd. ‘Poppea’ is zijn derde, laatste en volledig bewaard gebleven opera en is de eerste historische opera over echte mensen.

De voorbereiding van een uitvoering van ‘Poppea’ is lastiger dan die van ‘L’Orfeo’ of ‘Ulisse’.  De twee overgeleverde, zeer uiteenlopende manuscripten van ‘Poppea’ zijn slechts kopieën van onbekende bron, waarschijnlijk ten tijde van Monteverdi’s leven, waarin alleen de zangpartij staat met de begeleidende bas bijna zonder nummering samen met een klein aantal instrumentele stukken. Elke opvoering van ‘Poppea’ is dus een nieuw en uniek arrangement.

De ‘Poppea’ van DNO is een reprise van de productie uit 1993 van regisseur Pierre Audi (1957, Beiroet), de artistiek directeur van DNO. Audi probeert in ‘Poppea’ de eenzaamheid van de personages te benadrukken en verandert het werk in een opera over vervreemding. Hij wil het tot iets mystieks verheffen met sobere decors, stoïcijnse elementen en afschuwelijke kostuums, maar creëert daarmee pure nonsense. Door zijn doorgaans toch al matige personenregie hier tot een minimum te reduceren haalt Audi de vaart uit het librettto, dat juist zo zou kunnen boeien door zijn uitstekende Shakespeare-achtige kwaliteiten. Christophe Rousset draagt met zijn tergend trage tempi trouwens ook al niet bij aan een vlotte voortgang.

Dan is het nog de vraag of Audi ons toeschouwers probeert te verwarren of zelf vervreemd was tijdens de totstandkoming, want het één en ander wordt op den duur meer een freakshow, waarin we niet meer weten waar we mee te maken hebben: de Nero wordt gezongen door een vrouw, Amme door een man, de page Valletto door een vrouw, de voedster weer door een man. En net als we het allemaal een beetje door beginnen te krijgen laat Audi keizer Nero opeens vrijen met zijn dichter Lucano; zelfs áls Nero aan de herenliefde deed, is dit toch niet een onderwerp van deze opera. Veel duidelijker wordt het er allemaal niet op en zelfs de zangers kunnen er niet meer van maken, tegenwoordig een veel gehoorde klacht in operaland.

Van de zangers laten vooral Malena Ernman als een overtuigende Nero en Anna Maria Panzarella als Drusilla horen, dat met het gebruik van de volle klassieke zangresonansen Monteverdi het meest boeit. Anderen zingen de oude muziek als vlak en lui geneuzel. Verder is ‘Poppea’ het DNO debuut van de ‘aanstormende’ mezzo Christianne Stotijn. Zij is een expressieve Ottavia en doet denken aan een jonge Caroline Kaart-Riatt. Hier en daar klinkt het echter niet altijd even gezond, met woeste en niet-egale registerovergangen bij een te open geluid.

Om onduidelijke redenen brengt DNO deze ‘Poppea’ vóór de ‘Ulisse’-avond, terwijl Monteverdi ‘Poppea’ als laatste componeerde. Bij de Mozart da Ponte drieluik van het vorige seizoen liet DNO ook al zien niet chronologisch om te gaan met cycli, hetgeen er voor de bezoeker én recensent allemaal niet overzichtelijker op maakt.