© Clärchen & Matthias Baus

‘Billy Budd’ bij De Nederlandse Opera mist de essentie

De opera ‘Billy Budd’ (1951) is een typisch product van haar tijd. In de jaren vijftig werden homoseksuelen in de kunst geportretteerd als geïsoleerde individuen, die niet pasten in de maatschappij en daarom moesten sterven. Dit thema stond centraal in films als ‘Rebel Without a Cause’, ‘Cat on a Hot Tin Roof’, ‘Suddenly Last Summer’ en ‘The Children’s Hour’. De homoseksuele makers van ‘Billy Budd’ – Britten, Forster en Pears – deden mee aan dit cliché en de vraag laat zich stellen waarom. De Nederlandse Opera brengt nu de opera op de planken.

Het libretto van de opera ‘Billy Budd’ van Benjamin Britten (1913 – 1976) is gebaseerd op het verhaal van Herman Melville en is geschreven door E.M. Forster. Het libretto is opvallend zwakker dan Melvilles verhaal. Forster heeft de gebeurtenissen die vooraf gaan aan Claggarts afkeer van Billy weggelaten, waardoor Claggarts antipathie in de opera al vroeg komt en minder geloofwaardig is. Daarnaast wordt in het verhaal van Melville de krijgsraad, die Billy in eerste instantie vrijspreekt, door Vere overtuigd van de noodzaak van Billy’s doodstraf. Dat maakt de bijdrage van Vere aan Billy’s dood bij Melville groter. De getrouwe verfilming van ‘Billy Budd’ uit 1962 met Terence Stamp en Peter Ustinov is dan ook in dat opzicht veel aangrijpender dan de opera.

De opera ‘Billy Budd’ werd één keer eerder in Nederland opgevoerd. In 1993 speelde Opera North een productie van Graham Vick en Paul Maloney met Philip Langridge als Vere en John Tomlinson als Claggart. Lang heeft De Nederlandse Opera (DNO) gewacht voordat zij ‘Billy Budd’ op de planken bracht. Meer dan vijftig jaar na de wereldpremière is het dan zover en DNO heeft gekozen voor de vier jaar oude productie van Richard Jones (1953, London) uit Frankfurt. Jones regisseerde vorige maand nog de over-the-top opera ‘Anna Nicole’ van Turnage in de Royal Opera House Covent Garden in Londen met de Nederlandse sopraan Eva-Maria Westbroek in de titelrol. Zijn ‘Billy Budd’ is gesitueerd in de sportzaal van een marineacademie. Het decor is indrukwekkend met de studeerkamer van Vere aan de ene kant en de slaapvertrekken inclusief douches en expliciete homo-erotiek aan de andere kant. De raakvlakken met de Britse kostscholen – een fascinatie van Richard Jones – en hun seksuele spanningen liggen hier voor de hand. Maar zo’n veranderde setting geeft onherroepelijk conflicten met de tekst. De zee – zo belangrijk in veel werken van Britten – ontbreekt en de recrutering, de mist en het gevecht tegen de Fransen geven problemen. Het meest storende is wel het ontbreken van het mogelijke gevaar voor muiterij in deze gymzaal. In de eerste plaats worden Claggarts beschuldigingen aan het adres van Billy over diens betrokkenheid bij muiterij daardoor minder aannemelijk en in de tweede plaats zijn Billy’s aanvallen (op Squeak en Claggart) tegen deze achtergrond niet zozeer naïef, als wel slechts agressief. Dat maakt de vernietiging van zijn onschuld – een voorwaarde voor het drama van ‘Billy Budd’ – zwak. De enscenering van Richard Jones mist dus in vele opzichten de essentie van ‘Billy Budd’. Overigens wordt de ophanging van Billy tegen de uitdrukkelijk wens van Britten aan het publiek getoond. En als toeschouwer bekijk je toch vooral hoe knap dit theatraal gedaan wordt, in plaats van werkelijk erdoor ontroerd te worden.

Al tijden lijkt DNO niet meer de bezetting van haar opera’s zelf in te vullen, maar klakkeloos de zangers, die de regisseur meebrengt, over te nemen. Zo was John Mark Ainsley ook in 2007 bij Richard Jones in Frankfurt al Edward Fairfax Vere. Ainsley maakt de hypocrisie van Vere sterk duidelijk door zijn lichaamstaal en hij heeft geen enkele moeite met de hoge ligging van de tenorpartij. Ook Clive Bayley was John Claggart bij Richard Jones in Frankfurt. Bayley is een enge schoolmeester en straalt “misbruik” uit. En hij zingt het met ongelooflijk veel kleuren in zijn bas. Bronnen binnen DNO berichtten dat Nathan Gunn en Teddy Tahu Rhodes – de grote Billy’s van het afgelopen decennium – auditie hebben gedaan in Amsterdam voor de titelrol, maar door DNO werden afgewezen. In hun plaats zingt Jacques Imbrailo, die de rol vorig jaar in Glyndebourne zong. Hij is een naïeve Billy met oneindig enthousiasme en zijn uitstraling en sportiviteit staan helemaal in dienst van de rol. Zijn bariton is mooi en stralend lyrisch en de eenvoudige afscheidsaria zingt hij prachtig ontroerend. Toch dringt zich de gedachte op, dat één van de vele, goede baritons, die ons land op dit moment rijk is, in deze rol zeker op zijn plaats zou zijn geweest. De veteraan Gwynne Howell is onvergetelijk als de aimabele Dansker en er zijn uitstekende bijdragen van de getalenteerde, jonge, Nederlandse zangers Henk Neven als Donald – in de toekomst wellicht zelf een Billy – en Jeroen de Vaal als Squeak. Dirigent Ivor Bolton geeft goede sfeerklanken aan het drama en weet zich verzekerd van een attent spelend Nederlands Philharmonisch Orkest met scherpe houtblazers, krachtige koperblazers en sfeervolle strijkers. Het koor van De Nederlandse Opera – versterkt op projectbasis met een musculeuze zanger van Opera Zuid, die vooraan moet staan – staat zijn mannetje.

Waarschuwing: DNO meldt de bezoekers niet, dat de helft van het toneel vanaf de stoelen aan de zijkanten niet zichtbaar is.