© Bernd Uhlig

‘Elektra’ op wisselstroom

De ‘Elektra’ van De Munt Opera Brussel is een opvoering met uitstekende zangers, een dirigent met weinig rijuren en een niet-storende enscenering. Maar dat is niet genoeg voor het laten slagen van deze opera.

De vierde opera ‘Elektra’ van Richard Strauss (1864 – 1949) was bij de wereldpremière in 1909 in Dresden slechts een “succes d’estime”, maar werd al snel één van de belangrijkste werken van de 20e eeuw. Het was de eerste samenwerking van Strauss met de schrijver Hugo von Hofmannsthall, die voor de opera maar kleine aanpassingen aan zijn reeds bestaande boek hoefde te maken. De opera kreeg een zelden gehoorde, krachtige spanning en dichtheid en een uitgekiende balans tussen controle en expressieve prikkels en stroomstoten. De Munt Opera Brussel speelt ‘Elektra’ dit seizoen in een enscenering van Guy Joosten (Antwerpen, 1963). Het is een coproductie met Barcelona uit 2008. Zijn eerste scène lijkt zich in eerste instantie af te spelen in een psychiatrische inrichting (met zusters en vrouwelijke bewakers met geweren), maar vreemd genoeg gaat na de eerste scène tijdens de muziek het doek dicht en blijkt men zich daarna uiteindelijk toch aan het hof te bevinden. Joosten – één van de betere regisseurs voor het komische repertoire – doet met deze tragedie niets hoogdravends. Hij volgt simpelweg het libretto en heeft niet zozeer een eigen inbreng. Alles klopt daardoor en niets stoort. Joosten weet ook de zangers naar voren tot het publiek te brengen voor het beste resultaat. En het slot van Elektra’s “Liebestod” is indrukwekkend als Orest te midden van de bloederige lijken boven aan het hof met de dode Elektra in zijn armen staat.

De bezetting van deze ‘Elektra’ bestaat uit een menging van jong- en oudgedienden. De Duitse sopraan Evelyn Herlitzius zingt haar eerste Elektra en is overrompelend. Het is bewonderenswaardig hoe zij de rol in haar greep heeft. Haar Elektra is een “ik-weet-wat-ik-wil” type en is nobel, intelligent en sarcastisch. Ze is vol haat en hoont, spot en mishandelt. Stimmlich doet zij denken aan Luana DeVol met haar open geluid, brede hoogte en enorme “Durchslagkraft”. De Nederlandse sopraan Eva-Maria Westbroek is ronduit fenomenaal als haar naïeve en vrouwelijke zusje Chrysothemis. Na het Italiaanse ‘La Fanciulla del West’ weet zij op fantastisch wijze deze Duitse rol in haar stem te zetten. Het is ongelooflijk hoe zij wanhoop en frustratie legt in de meer “uplifting” Beierse muziek, die Strauss voor Chrysothemis schreef. Met haar individuele interpretatie van deze rol zal Eva-Maria Westbroek nog vele decennia lang de toonaangevende zangeres voor Chrysothemis kunnen blijven. De Duitse Doris Soffel is geweldig als een kruiperige en hyperventilerende moeder Klytämnestra. Soffel – die bijna 35 jaar geleden (in 1976) al haar eerste Waltraute in Bayreuth zong – brengt met haar scène de opera tot een climax. Met geknepen, gebroken en geraspte mezzosopraan zingt zij de bange en valse klanken van het atonale Sprechgesang. De Duitse bariton Gerd Grochowski heeft een “Heldisch” geluid voor Elektra’s broer Orest in de herkenningsscène. Voor de neo-klassieke muziek van Aegisth is gekozen voor een meer “Sprech”-benadering van de Amerikaanse tenor Donald Kaasch. Het is een sympathiek gebaar van De Munt om de veteraan Franz Mazura – bijna 40 jaar geleden (in 1971) zong hij zijn eerste Gunther in Bayreuth – te bezetten als dienaar en hulp van Orest. Diep respect, grote hulde en nederige buiging voor deze 85-jarige bas-bariton! Bij de maagden valt de Nederlandse sopraan Lisa Houben op in de rol van de Vierde Maagd. Met haar uitstekende bijdrage lijkt de rol “overbezet”, maar zij bevindt zich in gezelschap van illustere voorgangers als Marilyn Horne, Gundula Janowitz en Lisa Otto, die ook deze rol van Vierde Maagd hebben gezongen. Lisa Houben, een belofte!

Maar een ‘Elektra’ staat of valt met de belangrijkste protagonist: de dirigent. Dit is de eerste ‘Elektra’ van de Duitse dirigent Lothar Koenigs en Koenigs blijkt nog teveel met zichzelf bezig om samen met de zangers de uitvoering op een hoger plan te brengen. Hij laat ze zwemmen en biedt hen geen tapijt om op te zweven. Het klinkt allemaal meer als een proefles dan een “joy-ride” van botsende harmonieën. Brokken maakt Koenigs niet echt, maar zijn afwachtende en voorzichtige spel slaat de opera dood. Waarom de handrem voor de tweede scène van Elektra en Chrysothemis? Koenigs geeft geen richting aan de opgestapelde dissonanten, de tonale overlappingen en de onverwachte modulaties. Zijn versnellingen zijn stroef en er is geen toename in muzikale intensiteit en geen crescendo-effect, die ervoor zouden moeten zorgen dat deze ‘Elektra’ uit de ene climax na de andere bestaat. Koenigs’ ‘Elektra’ is muzikaal niet coherent, te wisselvallig en geen organisch geheel. En dat is jammer, want de uitstekende zangers van deze productie in Brussel hadden zeker beter verdiend.