© Deen van Meer

Vrijzinnige ‘Tsaar Saltan’ bij Opera Zuid

Vorig jaar was het 100ste sterfjaar van Rimsky-Korsakov (1844 – 1908) en Opera Zuid (OZ) viert dat met een prachtige productie van diens opera ‘Tsaar Saltan’ in haar reeks sprookjesopera’s. Waarschijnlijk gaat het hier om de scenische, Nederlandse première.

De vijftien voltooide opera’s van Rimsky-Korsakov worden niet vaak opgevoerd. Vorig jaar vierde het Mariinsky theater de gedenkdag van de componist met ‘Tsaar Saltan’ in Londen en zo’n tien jaar geleden was de opera in een productie van Harry Kupfer aan de Komische Opera in Berlijn. In zijn boek ‘Mijn muzikale leven’ schrijft Rimsky-Korsakov dat hij in de winter van 1898-99 met de schrijver Byelsky aan ‘Tsaar Saltan’ begon en de orkestratie een jaar later voltooide. De première in Moskou was volgens hem op 21 oktober (volgens OZ op 3 november) 1900. Het libretto is net als zijn opera’s ‘Mozart en Salieri’ en ‘De gouden haan’ gebaseerd op een verhaal van Poesjkin. Het lyrisch-epische sprookje gaat over tsaar Saltan, die door de misleidende leugens van zijn jaloerse schoonzussen en –moeder, zijn vrouw en pasgeboren zoon in zee laat gooien. Hierdoor is Saltan bij Rimsky-Korsakov minder sympathiek, omdat het bevel bij Poesjkin van de schoonfamilie komt en niet van de Tsaar zelf. Het verhaal zit vol kleuren en beelden met een zwanenprinses, een dansende eekhoorn en een stad in de zee en natuurlijk een happy end waarin allen verenigd worden.

‘Tsaar Slatan’ is niet de meest dramatische opera van Rimsky-Korsakov. Het ontbreekt aan diepere psychologie en emoties worden vermeden. Het is meer een serie scènes met pracht en praal dan een daadwerkelijk drama, maar daardoor is het wel één van zijn meest weelderige and kleurrijke opera’s. Net als de ‘Rusalka’ brengt OZ deze ‘Tsaar Saltan’ in een vrije Nederlandse hertaling door de regisseur. Sybrand van der Werf, die in 2006 ‘Blauwbaards Burcht’ van Bartók regisseerde en regie-assistent was bij de OZ-producties ‘Il Barbiere di Siviglia’ en ‘Cendrillon’, was gebonden aan het eenvoudige rijmschema, dat we ook terugvinden bij Poesjkin en Rimsky-Korsakov, dat in het Nederlands al snel naïef klinkt. Van der Werf is muzikaal en ademt mee in het ritme van Rimsky-Korsakovs muziek. Van der Werf haalt het conservatieve sprookje uit elkaar, vertelt het opnieuw en voegt ironie toe. De personages blijven echter goed intact. Helaas brengt van der Werf een oncharismatische verteller in het spel, die onverstaanbaar door de ouverture heen tettert, waardoor het publiek muzikaal niet opgewarmd wordt. De transformatie van zwaan in prinses, muzikaal gebaseerd op de ontwikkeling van eerdere thema’s en harmonieën, is mooi gedaan door de verandering van het geveerde kostuum in een bruidsjurk. Het sobere decor is een cirkel als een houten pot en een zinkend eiland met deinende golven van wapperende doeken door fraaie belichting. Een briljante vondst is het om “De vlucht van de hommel” door de zaal te projecteren.

Wie de studio-opname van ‘Tsaar Saltan’ uit Moskou van 1953 kent, moet toegeven dat OZ een prima bezetting bijeen heeft gebracht. Er wordt een knap staaltje ensemblewerk afgeleverd door jonge, Nederlandse operazangers, waarbij de mannen het er het beste vanaf brengen. Marcel van Dieren als tsaar Saltan heeft een mooie, slanke bas. Zijn monoloog in akte IV was het muzikale hoogtepunt van de avond. Door forse coupures in akte I is hij helaas pas na de pauze in akte III voor het eerst te horen. Harrie van der Plas als Gwidon heeft met zijn fraaie, lyrische tenor het juiste timbre voor de rol en soms jugendlich-heldische momenten. Opvallend is wel zijn Italiaanse manier van vóór de tel zingen en naar de noten toe slepen. Letterlijk en figuurlijk met kop en schouders boven de rest steekt uit Wiard Witholt, die zich inmiddels in spel en stem zonder schroom één van de beste lyrische baritons van Nederland mag noemen. De sopraan Fenna Ograjensek is geen jugendlich dramatische Militrissa en komt door te weinig lichamelijke kracht nauwelijks over in de zaal. Het beste wat de alt Lucia Meeuwsen als Babaricha nog kan geven, komt misschien het meest in de buurt van een soort “Sprechgesang”. Het koor van het Conservatorium van Maastricht hoorden we zelden zo sterk als hier in zijn dankbare, folkloristische partij. Mede verantwoordelijk hiervoor was waarschijnlijk dirigent Antony Hermus, wiens strakke hand ook het Limburgs Symfonie Orkest tot ster van de avond maakte. Hermus kleurt de briljante orkestratie van Rimsky-Korsakov prachtig doorschijnend in de recitatieven en fantasievolle passages met hun sprookjesachtige naïveté en laat met verve de grote realistische gedeelten opzwellen tot Wagnerachtige proporties, zoals in het tweede gedeelte van de eerste akte als de scène dramatisch wordt. En nog mogen de musici hier minder bescheiden zijn, al worden zij niet geholpen door de matige akoestiek van het Lucent Danstheater.