© Ronald Knapp

‘La Bohème’ ontroert door Puccini

De verkorte en verkapte versie van ‘La Bohème’ van regisseuse Lotte de Beer en arrangeur Jonathan Dove ontroert door de muziek van Puccini en een goede personenregie.

Operamakers proberen opera aan te passen aan deze tijd. In dit ik-tijdperk, waarin alles in het leven sneller en efficiënter verloopt, menen veel operamakers dat opera’s moeten worden ingekort en geactualiseerd. Zij gaan echter voorbij aan het idee, dat bezoekers naar opera gaan als uitvlucht uit hun eigen gejaagde wereld en hun maatschappij wellicht even niet op het toneel hoeven te zien. Tevens gaan zij er met zekere mate van arrogantie van uit, dat de bezoekers zich niet meer kunnen verplaatsen in een andere wereld. De operamakers versterken deze arrogantie door te melden, dat opera’s in bewerkte versies nog “het meest tot hun recht komen”.

Op het Grachtenfestival kan men dit jaar bewerkingen zien van de opera’s ‘The Bear’ van William Walton, ‘Madama Butterfly’ en ‘La Bohème’, beide van Giacomo Puccini (1858 – 1924). De productie van ‘La Boheme’ (1896) ging begin dit jaar in de Wiener Kammeroper in première. De enscenering van regisseuse Lotte de Beer speelt zich niet af op een koude, armmoedige zolderkamer, maar in een luxe appartement met design keukenblok en Rodolfo and friends zijn nouveau riche. Dat voorbij wordt gegaan aan de tekst van de opera, dient men voor lief te nemen en inhoudelijk heeft het allemaal niet veel zin meer. In de eerste akte klaagt Marcello over de kou, maar loopt rond in een onderbroek. In de laatste akte ligt Mimì in quarantaine en toch kan iedereen in- en uitlopen. Musetta verkoopt haar oorbellen voor een dokter en medicijnenvoor Mimì, terwijl Mimì krijgt al een infuus met medicijnen en drie doktoren lopen al rond (niet ongebruikelijk voor een ziekenhuis overigens). En uiteindelijk sterft Mimì weer zonder iemand aan haar zijde… Het is allemaal zo liefdeloos.

Dat deze bewerkte versie op bepaalde momenten toch ontroert, komt door twee ingrediënten. In de eerste plaats is er natuurlijk de aangrijpende, onverwoestbare muziek van Puccini. Er wordt gebruik gemaakt van de ingekorte en bewerkte versie van ‘La Bohème’, die de Brit Jonathan Dove – in 2007 composer-in-residence tijdens het Grachtenfestival met de opera ‘Siren Song’ – in 1986 vervaardigde. Zijn gereduceerde versie voor kamerensemble behoudt de intieme sfeer en kleuren van Puccini’s werk. De elektronische intermezzi op band van de Turkse Sinem Altan zijn overigens niet storend. In de tweede plaats is De Beers sterke kant haar personenregie. Net als in haar ‘Manon’ bij Opera Zuid is zij op haar best als zij de zangers uiting laat geven aan dat wat zij zingen.

Deze zangers in ‘La Bohème’ zijn jong en talentvol. De Australische bariton Ben Connor maakt indruk als Marcello met een gebalanceerde stem, die nog groter zal groeien. De Amerikaanse tenor Andrew Owens heeft een mooie, natuurlijke klank, fraaie hoogte en zingt voortreffelijk Italiaans. De Mimì van Cigdem Soyarslan klinkt jong en lyrisch, maar ongesteund en zonder Italianità. Anna Maria Sarra is een energieke Musetta. Igor Bakan als Colline dient nog te werken aan zijn hoogte, Oleg Loza als Schaunard en Richard Prada als Benoit én Alcindoro – wel vaker een dubbelrol – aan hun resonansen. De Nederlandse dirigent Wouter Padberg geeft met deze ‘La Bohème’ een indrukwekkend visitekaartje af. Hij heeft goed gevoel voor verismo en betoont zich een prima zangersdirigent. Een naam om te onthouden!