© Mylène Siegers

Prikkelende ‘L’Elisir d’Amore’ bij Dutch National Opera Academy

De studenten van DNOA brengen elk half jaar met ontwapenende bevlogenheid en onbevangenheid een opera op de planken. De eerste productie van 2011 is een prikkelende ‘L’Elisir d’Amore’ in een liefdevolle, idyllische en geestige enscenering met jonge, aangename stemmen.

Dutch National Opera Academy (DNOA) is een samenwerking tussen de conservatoria van Den Haag en Amsterdam en biedt sinds 1996 een tweejarige, voorgezette opleiding aan jonge operazangers. De afgelopen jaren heeft DNOA al een aantal talenten opgeleid. Zo zingt de mezzosopraan Kai Rüütel bij de Royal Opera House Covent Garden in Londen inmiddels al kleine rollen, zoals Flora in ‘La Traviata’ naast Angela Gheorghiu, zong de tenor Elmar Gilbertsson bij Opera Zuid in ‘Dido and Aeneas’ en was sopraan Julia Westendorp te horen in de Zaterdag Matinee. De studenten van DNOA brengen elk half jaar een opera op de planken. Het leuke aan deze voorstellingen is, dat het volwassen opvoeringen zijn met een ontwapenende bevlogenheid en onbevangenheid van studenten, waarbij het maken van fouten niet erg is. En de voorstellingen scheppen in de – nota bene uitverkochte – Kees van Baarenzaal van het Koninklijke Conservatorium van Den Haag minder verwachtingen, die overigens in de – vaak halfvolle – Grote Zaal van het Lucent Dans Theater niet zo snel waargemaakt kunnen worden.

De opera ‘L’Elisir d’Amore’ is een prima keuze voor de aanstormende talenten. De opera is één van de drie meesterwerken in het buffo genre van Gaetano Donizetti (1797 – 1848) – naast ‘La Fille du Régiment’ en ‘Don Pasquale’ – en bezit voor een beginnende zanger een fraai scala aan emoties om over te brengen op het publiek. Het is een warm en menselijk werk van de romantiek over de liefde en is vrolijk en gevoelig. De steunpilaren Alexander Oliver en Javier López Piñón namen de regie van deze DNOA productie samen voor hun rekening. López Piñón regisseerde ‘L’Elisir d’Amore’ al in 1995 in Belfast. Goede operaregisseurs herken je aan de voering van het koor en dat doen Oliver en López Piñón liefdevol en vindingrijk. Ieder koorlid krijgt werkelijk een eigen personage. Het decor is idyllisch en de enscenering spontaan, genuanceerd en geestig. Een fantastische vondst is de opening van de tweede akte op straat en op de markt in commedia dell’arte stijl, waarop ‘L’Elisir d’Amore’ natuurlijk ook gebaseerd is. Samen namen Oliver en López Piñón dan ook verdient een staande ovatie in ontvangst.

De bezetting bestaat uit jonge zangers met aangename stemmen. De Zweedse-Zwitserse sopraan Elisabeth Meyer speelt een wispelturige, eigengereide en vastbesloten Adina. Zij is muzikaal, heeft een fraai cupo en zingt haar “Prendi, per me sei libero” prachtig teder. De Frans-Canadese bariton Laurent Deleuil is een arrogante en extravagante Belcore. Hij is een groot zangtalent en bezit fantastische coloraturen. De Belgische tenor Geoffrey Degives is een goed acteur en speelt Nemorino naïef, oprecht en dwaas. Het “Quanto è bella!” zingt hij gepassioneerd en met verlangen, ook al moet zijn jonge stem vooral fysiek nog rijpen. De Franse bas-bariton Florian Bonneau is een komisch talent en brengt het “Udite, Udite” spectaculair en geestig. Stimmlich leek hij echter niet gedisponeerd. De Amerikaanse dirigent Gregory Charette neemt – met Frank Zielhorst – de voorstellingen van verhinderde docent Kenneth Montgomery over. Charette vindt de goede balans tussen leiden en volgen en speelt met het Ensemble van het Conservatorium van Amsterdam een uitstekende rol als begeleider.