© Marco Borggreve

Eigentijdse ‘Hôtel de Pékin’ bij de Nationale Reisopera onbestendige citatenopera

In opdracht van de Nationale Reisopera schreef de Nederlandse componist Willem Jeths de opera ‘Hôtel de Pékin’ voor de opening van het Nationaal Muziekkwartier in Enschede. Het is een spectaculaire productie, waarin de laatste keizerin Cixi van China terugblikt op haar leven. De opera lijkt echter hetzelfde tragische lot beschoren als de Nederlandse opera’s, die de afgelopen jaren het licht zagen.

Willem Jeths wilde ooit al een opera schrijven over het zeer boeiende personage van Mathilde Willink. Die opera kwam door financiële problemen helaas nooit van de grond. Maar nu is China in de mode en rondom de Olympische Spelen van Peking verschenen reeds opera’s met Chinese thema’s, zoals ‘The Bonesetter’s Daughter’ van Stewart Wallace en ‘The First Emperor’ van Tan Dun. En nu dus ‘Hôtel de Pékin’ van Willem Jeths.

‘Hôtel de Pékin’ met de ondertitel ‘Dreams for a Dragon Queen’ is een reeks scènes, waarin de laatste keizerin Cixi van China terugblikt op haar leven. Het zwakke libretto is van de hand van Friso Haverkamp, die eerder libretti schreef voor opera’s van Guus Janssen. De 18 korte scènes (of eigenlijk 17, want scène 13 is weggelaten) vormen niet een dramatisch verhaal, maar zijn gestoeld op een psychologische gedachte en idee, met eendimensionale personages zonder echte ontwikkeling. De taal van het libretto is te zwaarlijvig en de tekst niet natuurlijk vloeiend.

Zoals zoveel hedendaagse componisten schrijft Willem Jeths korte werken van maximaal een half uur. Wellicht mede daarom is ‘Hôtel de Pékin’ opgebouwd uit korte scènes en is de muziek op die manier onderhoudend gebleven. De muzikale taal van de opera is tonaal en Jeths concentreert zich niet zozeer op de melodie, als wel op sfeer en bijzondere klankkleur. Dit maakt sommige scènes echter statisch. Opvallend is dat Jeths zich graag van citaten bedient. Quotes worden door hem vermengd met zijn eigen muziek en we horen onder andere citaten uit ‘Die lustige Witwe’, uit ‘Salome’, ‘Elektra’ en ‘Der Rosenkavalier’ van Richard Strauss, uit ‘Le Sacre du Printemps’, ‘The Rake’s Progress’ en ‘L’Oiseau de feu’ van Stravinsky en uit ‘Nixon in China’, ‘I was looking at the ceiling’ en ‘Dr. Atomic’ van John Adams. Ook de finale van ‘Hôtel de Pékin’ na Cixi’s ‘Liebestod’, eindigend op een unisono D, toont sterke gelijkenis met de finale van de eerste akte van ‘Dr. Atomic’.

De zanglijnen van ‘Hôtel de Pékin’ zijn vrij voorspelbaar. Zo schrijft Jeths op het laatste woord van een frase vaak een lange noot en gebruikt hij graag de uitersten van de stem. Dit laatste heeft een extatische werking voor de rollen van Cixi en de eerste keizer Qin Shi Huangdi. De Australische sopraan Marie Angel slaat zich – de toon opzuigend, nasaal en voortdurend pianissimo in de hoogte – door de imponerende rol van Cixi heen, als een Turandot omgeven door ijs. De Nederlandse bas Dennis Wilgenhof is een opvallende verschijning en levert een indrukwekkende, vocale bijdrage als Qin. Meer modale registers worden gebruikt voor Cixi’s zoon Guangxu en diens geliefde Sumaire gezongen door Mattijs van de Woerd en Zhang Huiyong. De jonge, Nederlandse sopraan Mijke Sekhuis als één van de Versaces is een grote belofte voor de toekomst van opera Nederland. Jeths gebruikt een traditioneel symfonie orkest en hij laat de musici de uiterste grenzen van hun instrumenten gebruiken. Dirigent Ed Spanjaard toonde zich eerder dit jaar met Hamels ‘Snow White’ een meester van de moderne muziek en tovert in ‘Hôtel de Pékin’ keer op keer een intense klankkleur uit het Orkest van het Oosten, hier uitgebreid met Chinese musici.

De regie van ‘Hôtel de Pékin’ is in handen van de Iranese choreograaf Amir Hosseinpour, die veel samenwerkt met de Libanese regisseur Pierre Audi. Net als in hun ‘Castor et Pollux’ bij De Nederlandse Opera vorig jaar zijn de danspasjes van ‘Hôtel de Pékin’ van een truttig gehalte. De scènes lopen vloeiend en vanzelf, de decors zijn fraai en er zijn animaties en projecties.

‘Hôtel de Pékin’ lijkt een kostbare eendagsvlieg te zijn, die waarschijnlijk hetzelfde tragische lot zal ondergaan als de moderne, Nederlandse opera’s ‘Raaff’ (’04), ‘Rage d’amours’ van Zuidam (’05), ‘After Life’ van Van Der Aa (’06) en ‘La Commedia’ van Andriessen (’08), die bij De Nederlandse Opera in première gingen. Het zijn vaak opera’s die in opdracht van een gezelschap geschreven worden en aangespoord zijn door een bepaald dramatisch idee of een algemeen rechtvaardig gevoel in plaats van door een verhaal. De première wordt aangekondigd met veel tamtam, de productie loopt een aantal weken, wordt mogelijk gevolgd door een tweede elders, maar sterft tenslotte een stille dood. De Nederlandse operagezelschappen zouden een voorbeeld moeten nemen aan de moderne opera in Amerika. Daar worden producties opgevoerd door gezelschappen, die niets met de creatie van doen hebben, maar geïnteresseerd zijn om dezelfde redenen waarom Mozart, Verdi en Strauss hun opera’s maakten: omdat zij van mening zijn dat het publiek het zal waarderen.