Jan Bouws

“Altijd graag ingezet voor Nederlandse zangers”

De passie voor opera kwam bij regisseur Jan Bouws, toen hij als 9-jarige jongen met zijn ouders naar ‘Carmen’ ging. “Dat was het begin van wat ik toch wel een eeuwigdurende verslaving zou willen noemen. Ik zag daarna ontelbare voorstellingen bij De Nederlandse Opera (DNO) met Nederlandse sterren als Gré Brouwenstijn, Frans Vroons, Theo Bayle, Mimi Aarden, Annie Delorie, Erna Spoorenberg  en zoveel anderen. Het was de tijd van dirigenten als Pierre Monteux en Josef Krips, maar ook het begin van de operacarrière van Bernard Haitink en buitenlandse zangers als Kathleen Ferrier, Ramon Vinay en Nicolai Gedda en natuurlijk de onvergetelijke Isolde van Kirsten Flagstad bij de Wagnervereeniging.”

Zijn passie voor opera kreeg na zijn eindexamen een totaal andere invulling toen hij in 1956 bij DNO als stagiaire ging werken. “Ik werd letterlijk in het diepe gegooid en was als manusje van alles overal voor inzetbaar. Daarna ben ik met een beurs in 1959 in Londen bij The National School of Opera de theoretische kant van het regievak gaan leren. Het was een geweldige opleiding, waar Benjamin Britten en Peter Pears nauw bij het schoolgebeuren waren betrokken. Vanaf eind 1960 kreeg ik een vast engagement bij DNO eerst als algemeen assistent, daarna als regieassistent en uiteindelijk als huisregisseur; een periode, die van onschatbare waarde voor mijn latere carrière zou blijken te zijn. Een eindeloze reeks van herinstuderingen van bestaande producties volgde met steeds wisselende solistenbezettingen, dé manier om de nodige praktische ervaring op te doen.

1967 werd een cruciaal jaar in de carrière Jan Bouws door zijn succesvolle debuut in Kaapstad met ‘Carmen’ en door zijn Nederlandse debuut bij de Operastudio van DNO met Brittens ‘Albert Herring’. “Met de Operastudio heb ik hierna altijd een innige band gehad. Ik maakte deel uit van de artistieke leiding en maakte vele producties, die op tournee door heel Nederland gingen, van Groningen tot Maastricht. Voor jonge, in Nederland gevestigde zangers een ideale situatie om praktische theaterervaring op te doen met eigen producties en medewerking te verlenen in de kleinere rollen bij DNO. Een kweekvijver voor jong talent, waar Nederlandse zangers als onder anderen Cristina Deutekom, Jennie Veeninga, Roberta Alexander, Charlotte Margiono, Adriaan van Limpt en Lieuwe Visser hun carrière begonnen. Ik heb me altijd graag ingezet voor de plaats die de Nederlandse zangers innemen of zouden moeten innemen. Helaas kwam er een abrupt einde aan de Operastudio, toen Jan van Vlijmen intendant werd en geen interesse toonde in voortzetting van deze unieke instelling. Regisseur Hans Nieuwenhuis heeft uiteindelijk de Operastudio nieuw leven ingeblazen, maar ik vind nog steeds, dat de Operastudio een onderdeel van DNO zou moeten zijn om bovengenoemde redenen. Gelukkig trekt dit de laatste seizoenen toch weer aan”, aldus Bouws.

In de loop der jaren werkte Bouws ook met amateuroperagezelschappen, zoals bij De Rotterdamse Opera, Belcanto in Velzen en Le souvenir des Montagnards in Tilburg. Bij Belcanto regisseerde hij onder andere Verdi’s ‘I due Foscari’ en Thomas’ ‘Mignon’, in Rotterdam Verdi’s ‘Attila’ en Gounods ‘Romeo et Juliette’  en in Tilburg ‘Macbeth’ en Borodins ‘Fürst Igor’. “Deze gezelschappen nemen vaak heel gedurfd opera’s op het repertoire die buiten het geijkte repertoire vallen en geven vele jonge, professionele zangers de mogelijkheid grote partijen te zingen, waar ze anders nog jaren op zouden moeten wachten of die ze misschien nooit zouden hebben gezongen.”

Ook verleende Bouws medewerking aan vele particuliere initiatieven, zoals de Zomeropera. “Deze producties kwamen tot stand onder leiding van Frank van Koten, die in 80-en 90er jaren ieder jaar in zijn tuin in Hilversum een Haydnopera uitvoerde met aansluitend vaak tournees naar buitenland. Ook hierbij profileerden zich veel Nederlandse zangers zoals Frank van Aken, Marcel Reijans, Elena Vink, Albert Bonnema, Xenia Meyer, Ellen van Haren en Frans Fiselier vaak aan het begin van latere succesvolle carrières. Helaas stranden veel van deze particuliere initiatieven, die met veel enthousiasme en talent van start gaan door gebrek aan financiële middelen.”

Jan Bouws is in de loop van zijn carrière door een aantal regisseurs beïnvloed. “In het begin was regisseur Wolf Dieter Ludwig, destijds chef-regisseur van DNO, mijn mentor. Later werd ik toch met name beïnvloed door regisseurs als Lotfi Mansouri en Rudolf Hartmann, de toenmalige Intendant van de Münchener Opera, die regelmatig bij DNO regisseerden en met wie ik in Nederland en in het buitenland vaak samenwerkte. Zij lieten zich in hun regies in de eerste plaats inspireren door wat er zowel muzikaal als scenisch in de partituur genoteerd stond  zonder dat dit uiteindelijk tot stoffige interpretaties leiden, maar juist tot overtuigende producties met vooral sterke rolinterpretaties. In dit opzicht ben ook ik dus eigenlijk een traditionalist, hoewel ik altijd opensta voor nieuwe invloeden. Duitse regisseurs als Götz Friedrich, Harry Kupfer en Willy Decker  en Engelse regisseurs als Graham Vick, David Pountney en David McVicar verrassen altijd met hun doorwrochte regieconcepten,  terwijl helaas veel hedendaagse ensceneringen alleen maar irritatie veroorzaken. Zij  schijnen er alleen op uit te zijn het vooral “anders” te willen doen om te shockeren en te epateren en gaan voorbij aan waar het eigenlijk om gaat. Mede door het gebruik van boventiteling kan dit tot veel verwarring leiden, omdat volledig wordt voorbij gegaan aan wat er letterlijk gezongen wordt.

“Opera regisseren is een modeverschijnsel en een “must” in de regiewereld geworden”, vindt Bouws. “Veel regisseurs geven zich nauwelijks rekenschap van wat de verschillen zijn tussen het geschreven en gezongen woord. Zij beschouwen de muziek louter als bijzaak en niet als bron van inspiratie en laten zo een publiek totaal van zich vervreemden. Maar de vraag is waar we het allemaal voor doen? Egotripperij of het uitleven van een gedeelde passie van de regisseur met zijn publiek? Ik  kies voor het laatste.”