Jules Moes, tenor (1879 – 1961)

Jules Guillaume Moes werd op 6 november 1879 geboren in Maastricht als zoon van Joannes Moes en
en Josephine Christine Peters.

1900
Jules Moes studeerde aan het Conservatorium van Amsterdam bij Cornelia van Zanten en debuteerde op 4 september 1902 bij het Amsterdamsch Lyrisch Tooneel als Nankie Poe in de operette ‘The Mikado’ van Arthur Sullivan. Daarna zong hij in dat seizoen bij het gezelschap nog een aantal partijen in met name operettes. Vervolgens was hij in het seizoen 1902 / 1903 te horen bij het Vlaams Lyrisch Toneel van Gent. Jules Moes trouwde op 4 augustus 1903 in Maasstricht met Marie Mathilde Vreijdenberger. Daarna werkte Moes vijf jaar bij de Koninklijke Vlaamse Opera van Antwerpen.

1905
Hun zoon Michel Joseph Moes werd in 1905 in Antwerpen geboren. Moes was in 1907 terug in Nederland en zong bij de Nederlandsche Opera van het Rembrandttheater de rol van Wilhelm Meister in ‘Mignon’ van Thomas naast Cato Engelen-Sewing als Philine. Bij dit gezelschap zong hij in dat jaar nog de titelrol in ‘Faust’ van Gounod, Raoul in ‘Les Huguenots’ van Meyerbeer, Walther in ‘Tannhäuser’ van Wagner, Manrico in ‘Il Trovatore’ van Verdi en de titelrol in ‘Guillaume Tell’ van Rossini. Bij de nieuw opgerichte Noord-Nederlandsche Opera van Jan van Gilse was hij in het seizoen 1908 / 1909 te horen in onder andere de partij van Don José in ‘Carmen’ van Bizet.

1910
Jules Moes trad in 1910 bij de belangrijke N.V. Nederlandsche Opera en Operette van Désiré Pauwels in het Rembrandttheater van Amsterdam op als onder andere Turiddu in ‘Cavalleria Rusticana’ van Mascagni en Tamino in ‘Die Zauberflöte’ van Mozart. Op 31 maart 1910 werd in Borgerhout zijn dochter Agnes Henrica Moes geboren. In 1911 zong hij bij het gezelschap onder andere rollen als Cavaradossi in ‘Tosca’ van Puccini, Marcel Dufresne in ‘Zara’ van Leoncavallo, Corentin in ‘Dinorah’ van Meyerbeer en Leopold in ‘La Juive’ van Halévy. In 1912 was hij bij het gezelschap te horen in de titelrol van ‘Tannhäuser’. Vervolgens zong hij onder de naam Julius Peters bij de Duitse Opera van Praag en trad van daaruit op in verschillende Duitse operahuizen. Na het uitbreken van de eerste Wereldoorlog keerde hij naar Nederland terug.

1915
Jules Moes zong in het seizoen 1916 / 1917 zijn grote rollen bij het recent opgerichte De Nederlandsche Opera van Gerhardus H. Koopman. Hieronder ook Pinkerton in ‘Madama Butterfly’ van Puccini en de titelrol in ‘Lohengrin’ van Wagner. In 1917 was hij ij het Solisten Ensemble van de Nederlandsche Opera te horen in de rol van Eisenstein in ‘Die Fledermaus’ van Johann Strauss jr. en trad hij bij het kortlevende Opera Ensemble van Désiré Pauwels op als Radames in ‘Aida’ van Verdi. In het seizoen 1917 / 1918 zong hij bij De Nederlandsche Opera onder andere in de Nederlandse première van ‘Die Schneider von Schönau’ van Jan Brandts Buijs en in de rol van Canio in ‘Pagliacci’ van Leoncavallo. In het seizoen 1918 / 1919 trad hij bij De Nederlandsche Opera onder andere op als Rodolfo in ‘La Bohème’ van Puccini en als Pedro in ‘Tiefland’ van Eugen d’Albert. Op 11 november 1918 zong hij de rol van Mylio in ‘Le Roi d’Ys’ van Lalo in de Groote Schouwburg te Rotterdam in een productie in het kader van de Koning Albert-feesten ten bate van Belgische oorlogsslachtoffers. In 1919 maakte hij drie belangrijken roldebuten: op 14 januari bij De Nederlandsche Opera in de titelrol van ‘Otello’ van Verdi, op 30 september bij de nieuw opgerichte N.V. Nationale Opera als Tristan in ‘Tristan und Isolde’ van Wagner en op 30 oktober bij de N.V. Nationale Opera als Florestan in ‘Fidelio’ van Beethoven.

1920
Jules Moes zong op 27 maart 1920 bij de N.V. Nationale Opera zijn eerste Siegmund in ‘Die Walküre’ van Wagner. Op 1 mei 1921 zong hij de rol van Loge in ‘Das Rheingold’ van Wagner bij de N.V. Nationale Opera in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen te Den Haag in een productie in het kader van de Rotterdamse Mei-feesten. Op 17 september 1921 opende hij het nieuwe seizoen van dit gezelschap als Don José in ‘Carmen’ naast Richard van Helvoirt Pel als Escamillo en Greta Santhagens-Manders als Carmen. Verder zong hij in dat seizoen bij het gezelschap onder andere nog de partijen van Stolzing in ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ van Wagner en Alfredo in ‘La Traviata’. Op 1 maart 1924 trad hij bij de nieuw opgerichte NV De Opera van Désiré Pauwels en Chris de Vos op in de rol van Arturo in ‘Lucia di Lammermoor’ van Donizetti. Tussen 1920 en 1923 maakte hij verder nog ruim 20 grammofoonplaatopnamen voor labels als Grammophone, Homochord, Pathé, Polydor, Polyphon en Vox. Hieronder een aantal duetten en trio’s met de sopraan Greta Santhagens-Manders en de bariton Anton Dirks, veelal in het Nederlands. In het seizoen 1924 / 1925 was hij terug bij het Vlaams Lyrisch Toneel van Gent.

1925
Jules Moes maakt op 5 februari 1925 bij het nieuw opgerichte gezelschap Co-Opera-Tie zijn roldebuut als Erik in ‘Der fliegende Holländer’ van Wagner. Op 23 mei 1925 nam hij deel aan de eerste Nederlandse radio-opvoering van een operette. Het weekblad ‘Het Leven’ organiseerde onder leiding van Chris de Vos een uitvoering van de operette ‘Ein Walzertraum’ van Oscar Straus. Jules Moes opende bij de Co-Opera-Tie het seizoen 1925 / 1926 als Valentijn in de wereldpremière van de opera ‘Beatrijs’ van Willem Landré. In het seizoen 1926 / 1927 zong hij bij het gezelschap onder andere de rol van Nicias in ‘Thaïs’ van Massenet. Op 21 december 1927 werd hij ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag gehuldigd, waar hij de titelrol van ‘Lohengrin’ zong. In 1928 gaf hij als Don José in ‘Carmen’ zijn laatste optreden bij de Co-Opera-Tie.

De carrière van Jules Moes duurde tot 1940. In het seizoen 1940 / 1941 trad hij met het Nederlandsch Opera Ensemble van Chris van Dam nog op als Manrico in ‘Il Trovatore’ van Verdi.

In Rotterdam was hij een tijdlang hoofdleraar solozang en directeur van de operaklas van het Conservatorium (Algemeen Handelsblad; 2-1-1962).

Maria Moes-Vreijdenberger – de echtgenote van Jules Moes – overleed op 7 september 1961 op 79–jarige leeftijd. Nog geen vier maanden later overleed ook Jules Moes zelf op 30 december 1961 in het Onze Lieve Vrouwe gasthuis te Amsterdam op 82-jarige leeftijd. Op 4 januari 1962 werd in de Amsterdamse Boomkerk ter ere van hem een mis opgevoerd, waarna hij op de begraafplaats Sint Barbara van Amsterdam ter aarde werd besteld (De Telegraaf; 3-1-1962). Agnes Hernica Moes overleed op 25 november 1998 in Rosmalen en werd in het familiegraf bijgeplaatst.