De Nederlandse Opera TOEN en NU

In de serie ‘ABC van Opera Nederland’ krijgen prominente personen uit de Nederlandse operawereld carte blanche om te vertellen over opera in Nederland. Deze maand in deel B: Jan Bouws, regisseur en van 1967 tot 2000 Hoofd Regie van De Nederlandse Opera.

Door: Jan Bouws

Sinds ik in 1947 op 9-jarige leeftijd met ‘Carmen’ van Georges Bizet mijn eerste opera zag, ben ik altijd gefascineerd gebleven door deze allesomvattende kunstvorm. Eerst als enthousiaste groupie, vervolgens van 1956 – 1957 als regie-stagiaire en uiteindelijk na mijn regie-opleiding aan The National School of Opera in Londen was ik van december 1960 tot november 1999 als regisseur en Hoofd Regie aan De Nederlandse Opera verbonden. Vaak heb ik me afgevraagd hoe door de jaren heen De Nederlandse Opera zich ondanks alle ups en downs staande heeft weten te houden.

De Nederlandsche Opera

De Nederlandsche Opera ging kort na de Tweede Wereldoorlog van start en was eigenlijk een verlengstuk van het Gemeentelijk Theaterbedrijf Afdeling Opera, dat in de oorlog en tot vlak na de oorlog had gefunctioneerd. In de praktijk veranderde in het begin niet veel. Dezelfde zangers en orkestleden vormden een vast ensemble, producties bleven jarenlang op het repertoire en het ijzeren standaardrepertoire bleef in steeds wisselende zangersbezettingen met alle voor- en nadelen van dien. Vriendjespolitiek, jaloezie en concurrentiestrijd speelden een belangrijke rol, maar er ontstond onder leiding van de nieuwe directeur Paul Cronheim gelukkig ook veel moois. Chefregisseur Abraham van der Vies en ontwerper Nicolaas Wijnberg maakten verrassende en visueel boeiende voorstellingen van opera’s als ‘Hoffmann’s vertellingen’ van Offenbach (in het Nederlands), ‘L’Heure Espagnole’ van Ravel en ‘Le Rossignol’ van Stravinsky, in tegenstelling tot de vaak conventionele ensceneringen, waar men toen aan gewend was.

Volle zalen

Het repertoire werd genuanceerder en er werden meer artistieke risico’s genomen. Zo ontstond er een bloeiende operacultuur met vooral in Amsterdam een trouwe, publieke aanhang van favoriete Nederlandse operazangers als Gré Brouwenstijn, Greet Koeman, Mimi Aarden, Annie Delorie, Maria van Dongen, Frans Vroons en Theo Baylé, die steeds voor volle zalen zorgden. Met Amsterdam als vaste standplaats werden regelmatig ook voorstellingen gegeven in Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Naast de vaste dirigenten Arrigo Guarneri, Alexander Krannhals en Franz Bauer Theussl gasteerden dirigenten als Pierre Monteux, Josef Krips, Rafael Kubelik en Bernard Haitink in zijn debuut als operadirigent. Het zangersensemble werd zo nu en dan versterkt door de wereldtop van buitenlandse zangers als Kathleen Ferrier (in ‘Orfeo’), Anna Moffo (in ‘I Puritani’), Jennie Tourel (in ‘Carmen’), Luciano Pavarotti (in ‘La Bohème’ en ‘Lucia di Lammermoor’), Ramón Vinay (in ‘Otello’ en ‘Jevgeni Onegin’), Mirella Freni (in ‘La Bohème’ en ‘Carmen’ en Nicolai Gedda (in ‘Benvenuto Cellini’).

De Nederlandse Operastichting

Helaas leidden interne conflicten tussen de directie en de oppermachtige personeelvereniging in 1965 tot liquidatie van het De Nederlandsche Opera. Maar nog voor het einde van datzelfde jaar herrees het gezelschap als een phoenix uit zijn as en ging als De Nederlandse Operastichting opnieuw van start met een directie gevormd door Maurice Huisman – die deze functie combineerde met die van de Brusselse Muntschouwburg – en Jaap den Daas als zakelijk directeur. Dit gezelschap maakte echter niet langer gebruik van een vast zangersensemble en orkest, maar Nederlandse Symfonieorkesten namen de belangrijkste taken over. Tevens ontstond er een Operastudio, die bedoeld was voor jonge, talentvolle zangers als post-graduate opleiding, waarnaast praktische ervaring kon worden opgedaan door het vervullen van rollen of rolletjes in producties van De Nederlandse Operastichting.

Uitgebreid repertoire

Door de bemiddeling van een Italiaans impresariaat kwam er een groot aanbod van vooral Italiaanse zangers naar het gezelschap en daardoor een toename van het Italiaanse repertoire. Nieuwe werken als ‘Labyrint’ en ‘Houdini’ van Peter Schat, ‘Reconstructie’ van een componistencollectief en andere grootschalige producties als ‘Orfeo’ van Monteverdi, ‘Platée’ van Rameau en ‘Orphée aux Enfers’ van Offenbach pasten niet meer in de beperkte toneelruimte van de Amsterdamse Stadsschouwburg en verhuisden naar Carré.

Hans de Roo

In 1973 namen Hans de Roo en Nando Schellen de directieleiding over. Regisseurs als Götz Friedrich en Harry Kupfer drukten hun stempel op de producties en dirigenten als Hans Vonk en Edo de Waart traden steeds meer op de voorgrond naast regelmatig uit het buitenland terugkerende dirigenten als Kenneth Montgomery en Bohumil Gregor. Wat het zangersgilde betreft kwam het accent sterker bij Nederlandse zangers te liggen met onder anderen Cristina Deutekom, Jennie Veeninga, Pieter van den Berg, Jan Derksen, Cora Canne Meyer, Jan Blinkhof, John Bröcheler, Adriaan van Limpt en de in Nederland woonachtige Roberta Alexander. Daarnaast was Joan Sutherland de grote sensatie in Händel en Donizetti en was er een ware invasie van Amerikaanse zangers en regisseurs als Robert Wilson, Tito Capobianco, Lofti Mansouri, Peter Sellars en Rhoda Levine, waarin duidelijk de voorkeur van Hans de Roo te herkennen was. In 1974 behaalde overigens de unieke, complete Monteverdi-cyclus met de dirigenten Gustav Leonhardt en Nikolaus Harnoncourt en regisseur / ontwerper Filippo Sanjust een eclatant succes.

De Nederlandse Opera

Het bewind van Hans de Roo eindigde in 1986 en de leiding van het gezelschap kwam in handen van Jan van Vlijmen. Het gezelschap verhuisde naar Het Muziektheater op het Waterlooplein en heette nu kortweg De Nederlandse Opera (DNO). Afgezien van een reisversie van ‘Il Barbiere di Siviglia’ van Rossini ging zij niet langer meer op reis, omdat de producties speciaal op de maat van Het Muziektheater werden gemaakt. De Operastudio, het troetelkind van Hans de Roo, werd zonder duidelijke reden helaas opgeheven. De korte periode Van Vlijmen was opwindend, maar zorgde door de budgettaire overschrijdingen vanwege onder andere dure toppers als Dario Fo’s productie van ‘Il Barbiere di Siviglia’ en ‘Die Fledermaus’ van Johan Strauss jr voor veel onrust. Gedwongen door een enorm financieel tekort vertrok Jan van Vlijmen al na twee jaar.

Pierre Audi

De nieuwe zakelijk directeur Truze Lodder wist het tij echter te keren en een gezond financieel beleid in te voeren. Op korte termijn werd een nieuwe artistiek directeur gevonden, Pierre Audi, toen volkomen onbekend, nu na meer dan 25 jaar niet meer weg te denken uit het kunstbestel, die zich sterk en eigenzinnig profileerde als artistiek leider en regisseur en al meteen met zijn eerste productie van ‘Il Ritorno d’Ulisse in Patria’ van Monteverdi scoorde. Audi zal zijn functie als artistiek directeur van het Holland Festival beëindigen, maar het is onduidelijk hoe lang hij de scepter bij DNO zal blijven zwaaien. Met meer dan 25 jaar als langst zittende artistiek directeur van DNO wordt zijn naam regelmatig genoemd in verband met vacatures bij buitenlandse operahuizen en festivals en het is de vraag hoe lang hij de vaak aantrekkelijke aanbiedingen zal kunnen weerstaan en de voorkeur zal blijven geven aan zijn positie in Amsterdam. De tijd zal het leren!

Boeien

Terugkijkend op ruim zestig jaar is er ondanks de vele veranderingen aan het beleven van opera weinig veranderd ook al wordt vaak beweerd dat het nu beter is dan toen. De muziek roept nog dezelfde emoties op of het nu Wagner, Mozart of Donizetti is. En hoewel er steeds meer sprake is van zogenaamd regietheater blijft de opera in al zijn glorie nog altijd boeien.